Achtergrond van de eerste lezing (1 Koningen 17: 10-16)
I en II Koningen zijn twee boeken uit het Oude Testament. Ze bevatten een verslag van de koningen van het oude Israël en Juda, de twee Joodse koninkrijken die na de dood van koning Salomo ontstonden. De tien stammen van het noorden splitsten zich af en gingen samen door als het koninkrijk Israël. De twee zuidelijke stammen Juda en Benjamin vormden gezamenlijk het koninkrijk Juda, geregeerd door de koningen van het geslacht van David, met Jeruzalem als hoofdstad. De twee bijbelboeken waren oorspronkelijk één werk, maar omdat de tekst erg lang was voor één boekrol, begon men al gauw dat ene werk op twee boekrollen te plaatsten. Het is dus een praktische verdeling en niet naar de inhoud van het werk.
De passage van de eerste lezing van deze zondag vertelt over de profeet Elia. Tijdens een hongersnood, veroorzaakt door een langdurige droogte, ontmoette Elia een gelovige weduwe die hem diep respecteerde. Hij doet aan de weduwe een vergaand verzoek dat een soort profetische test zal blijken te zijn: het grote geloof van de weduwe zal in dit gebeuren zich nog verder verdiepen. Zij deelt uit het weinige dat zij in deze hongersnood nog over had en mag dan op miraculeuze wijze de genade van God ervaren.
Eerste lezing: 1 Koningen 17: 10-16
In die dagen stond de profeet Elia op en vertrok naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam was daar een weduwe hout aan het sprokkelen. Hij riep tot haar: “Wees zo goed en haal voor mij in uw kruik een beetje water; ik zou graag wat drinken.” Toen zij het ging halen riep hij haar na: “Wees zo goed en breng ook een stuk brood mee.” Zij antwoordde: “Zowaar de Heer uw God leeft, ik heb geen brood meer; alleen nog maar een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik. Ik sprokkel nu wat hout en ga dadelijk naar huis om voor mij en mijn zoon voor het laatst eten klaar te maken; daarna wacht ons de dood.” Elia antwoordde: “Vrees niet, ga naar huis en doe wat u van plan bent maar maak van het meel en de olie eerst een broodje voor mij en breng mij dat; voor uzelf en uw zoon kunt u daarna zorgen. Want zo zegt de Heer, de God van Israël: De pot met meel raakt niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput totdat de Heer het weer laat regenen.” Toen ging zij heen en deed wat Elia gezegd had en dag aan dag hadden zij te eten, zij en haar gezin. De pot met meel raakte niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput naar het woord dat de Heer gesproken had door Elia.
Tussenzang: Psalm 146
Refrein: DE HEER ZAL IK LOVEN MIJN LEVEN LANG.
1. De Heer doet altijd Zijn Woord gestand, verdrukten verschaft Hij recht. De Heer geeft brood aan wie honger heeft, gevangenen geeft Hij de vrijheid.
2. De ogen van de blinden opent de Heer, gebrokenen richt Hij weer op. De Heer bemint de rechtvaardigen, de Heer behoedt de ontheemden.
3. De wensen van hen die Hem eren vervult Hij, Hij hoort hun geroep en komt hun te hulp. De Heer bewaart al wie Hem bemint, maar ieder die kwaad doet, verstoot Hij.
Achtergrond van de tweede lezing (Hebreeën 9: 24-28)
De Brief aan de Hebreeën vergelijkt de eredienst en het hogepriesterschap van het oude Israël met Christus. De brief leert dat alles wat God in het oude Israël had gedaan, de Israelieten gedurende die eeuwen tot geloof en zegen had gestrekt, maar dat in het kruisoffer en de verrijzenis van Christus, de eredienst van de tempel en het hogepriesterschap nu tot vervulling zijn gekomen. De hogepriesters hadden eeuwenlang als onvolmaakte mensen net als wij allemaal, elk jaar op Grote Verzoendag een zoenoffer van het bloed van een lam gebracht in het Heilige der Heiligen van de tempel. Zo hadden ze God om vergeving gebeden voor hun eigen zonden en die van het volk. Maar dat was nu voorbij. Nu was Gods Zoon mensgeworden en had zichzelf, en dus Zijn eigen bloed, aan het kruis als zoenoffer voor geheel de mensheid gegeven. Hij die zelf geen zonde kende, en als Gods Zoon geen vergeving voor zichzelf te vragen had, heeft zichzelf als zoenoffer gegeven tot verlossing en redding van alle mensen. Dit offer heeft Hij in de hemel, het ware heiligdom, aan de Vader voor ons allen aangeboden.
Tweede lezing: Hebreeën 9: 24-28
Broeders en zusters, Christus is niet het heiligdom binnengegaan dat – door mensenhanden gemaakt – slechts een symbool is van het waarachtige heiligdom; Hij is de hemel zelf binnengegaan om er nu voor onze zaak bij God present te zijn. Ook hoeft Hij zich daar niet telkens opnieuw te offeren, terwijl de hogepriester, jaar in jaar uit het Allerheiligste binnengaat, met bloed dat niet het zijne is. Anders had Christus meerdere malen moeten lijden, vanaf het begin van de wereld; maar in feite is Hij slechts eenmaal verschenen, op het hoogtepunt van de geschiedenis om door zijn offer de zonden te delgen. Het is het lot van de mens eenmaal te sterven en daarna komt het oordeel; zo is ook Christus eenmaal geofferd omdat Hij de zonden van allen op zich had genomen; als Hij een tweede maal verschijnt zal het zijn los van de zonde, om heil te brengen aan allen die naar Hem uitzien.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 12: 38-44)
Op het tempelplein te Jeruzalem stonden er enkele grote offerkisten, waarin de Joden hun financiële bijdrage als een offergave brachten. Elke gelovige werd verwacht naar vermogen met regelmaat een bijdrage te doen aan het onderhoud van de tempel en haar eredienst. De gelovige overgave en liefde waarmee een arme weduwe haar bescheiden muntjes in de offerkist doet, valt Jezus zo op, dat Hij zijn leerlingen bij zich roept en hen wijst op deze weduwe. Jezus leert ons dat geven met geloof en overgave, een heel bijzonder offer is in Gods ogen.
Evangelie: Marcus 12: 38-44
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing: “Wacht u voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen, die zich laten groeten op de markt, belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden, maar die de huizen der weduwen opslokken terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.” Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp terwijl menige rijke er veel in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp. Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: “Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed maar zij offerde van haar armoede al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.”
Overweging:
Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag willen overwegen rond het thema: “In het geven zul je je kracht vinden”.
Elia had de mensen uit zijn tijd steeds weer opgeroepen tot grotere trouw aan de God van hun voorvaderen. In die tijd van aanhoudende droogte en hongersnood was daar dan die weduwe die vol geloof in het leven stond. Zij had groot respect voor hem en was echt zorgzaamheid voor hem, juist omdat hij een man Gods was. Toch is er een heel vreemd, opmerkelijk aspect aan het verhaal. In deze verschrikkelijke hongersnood en droogte vraagt Elia de weduwe namelijk om eerst voor hem wat water en een stuk brood te willen brengen en daarna pas voor haarzelf en haar zoon te zorgen. Zij antwoordt Elia echter dat zij nog enkel voldoende meel en olie over heeft om voor haar zoon en haarzelf wat brood te bakken en dat nadien ook voor hen de hongersdood zal wachten zoals die zovelen reeds getroffen had in deze verschrikkelijke droogte die het land teisterde. Maar juist dan komt dat vreemde, opmerkelijke moment van het verhaal: Elia geeft deze gelovige weduwe deze vreemde opdracht: “Vrees niet, ga naar huis en doe wat u van plan bent, maar maak van het meel en de olie eerst een broodje voor mij en breng mij dat; voor uzelf en uw zoon kunt u daarna zorgen. Want zo zegt de Heer, de God van Israël: De pot met meel raakt niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput, totdat de Heer het weer laat regenen.”
Het is voor elke lezer gelijk duidelijk hoe moeilijk het is wat Elia van deze weduwe vraagt. Het komt in eerste instantie waarschijnlijk zelfs onbegrijpelijk en mogelijk egoïstisch over. Maar juist in dit vreemde, ongehoorde aspect van het verhaal ligt de diepe boodschap: God vraagt van ons om te durven leven naar het geloof dat wij onze kracht zullen vinden in het geven.
Het gaat erom te zien dat geven met oprechte goedheid, momenten en situaties zullen blijken te zijn waarin wij onze kracht vonden. Het geven zal concreet steeds weer een andere invulling hebben. Soms zal het geven de vorm hebben van aandacht geven aan een ander terwijl je in feite daar op dat moment geen zin of geen tijd voor had. Of het geven kan de vorm hebben van de grote toewijding waarmee je de dienstverlening van je werk doet, omdat je je bewust bent van wat je zo voor anderen kunt betekenen. Of het geven kan de vorm hebben van het geven van geduld en inleving in een moeilijke situatie van spanningen, verwijten of aggressief gedrag.
Geregeld zullen er momenten zijn in ons leven, waarbij je denkt dat je al zo vaak gegeven hebt. Of dat je in jezelf een zure weerstand voelt waaraan je wilt toegeven en van waaruit je begint tegen te sputteren dat er op dat moment niet van jou verwacht mag worden dat jij zult geven. Het zal heel redelijk lijken: moeten we niet ook aan onszelf denken en ons niet laten leven door anderen? Hebben anderen niet geregeld al misbruik gemaakt van onze goedheid? Hebben mensen niet zelf hun eigen verantwoordelijkheden? Zo kunnen we gemakkelijk redenen vinden om niet te geven.
En toch! Er is een diepere wijsheid die ingaat tegen deze -ook ons zo bekende- menselijke gedachten en gevoelens. Jezus wijst daar in het evangelie op: “Voorwaar, Ik zeg jullie: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoede al wat ze bezat, alles waar ze van moest leven.”
Het is een weerbarstige wijsheid die van Gods Woord uitgaat! Wij zoeken allemaal kracht in het leven: kracht om te werken, kracht om creatief te blijven, kracht tot liefhebben en het opvoeden van de kinderen, kracht in moeilijke tijden van verdriet of tegenslag. Wel, in deze lezingen lijkt God ons voor te houden om te kijken naar die weduwe uit de tijd van Elia en naar die andere weduwe uit de tijd van Jezus! Het verzoek dat Elia die eerste weduwe deed, was menselijk gesproken vreemd en leek zelfs hard en egoistisch, maar dit verzoek kwam niet vanuit Elia’s eigen menselijk denken, neen, het werd hem ingegeven door God die ons leert: In het geven zul je je kracht vinden! Die tweede weduwe waar Jezus op wees, had zich die diepe wijsheid zozeer eigen gemaakt, dat ze er voor Jezus een levend symbool van was. Zij leefde vanuit Gods perspectief: “In het geven, zul je je kracht vinden”.
Het doet mij denken aan onze zalige Petrus Donders. Ook hij leefde als jongen net als die twee weduwen in grote armoede. Daarom was er voor hem geen mogelijkheid om naar de middelbare school te gaan om zijn grote ideaal te kunnen gaan realiseren, namelijk priester worden. Maar net als die twee weduwen bleef hij geven en vond steeds weer zijn kracht. Een aantal jaren later is Petrus Donders vanuit die kracht toch priester geworden, omdat er onverwachts deuren voor hem open gingen. Toen aan het eind van zijn seminariestudie Mgr.Grooff uit Suriname op bezoek was in het seminarie in Nederland en aan de seminaristen vroeg: ‘Wie gaat er met mij mee om in het verre Suriname als priester te gaan werken onder de allerarmsten van de samenleving?, toen zei Petrus Donders vanuit deze kracht spontaan: ‘ja! Ik zal gaan!’ In het geven vond Petrus Donders steeds weer zijn kracht. In de vele brieven die hij in de loop der jaren geschreven heeft, merken we zijn solidariteit en bewogenheid met de slaven, zijn verontwaardiging over het onrecht en het geweld tegen de slaven, en natuurlijk zijn grote liefde voor de melaatsen. Hij was de melaatsen 27 jaar lang nabij met liefde en respect. Hij verzorgde degenen die vol zweren, rottende ledematen en eenzaamheid in hun hutten lagen. Hij sterkte en onderrichtte hen in het geloof en leerde hen om Gods troost te zoeken in het gebed. Maar in zijn brieven geeft hij wel steeds heel helder aan dat God de bron was van zijn kracht. Een uitdrukking die vaak in de brieven van Petrus Donders terugkomt, is: “Zalig zij die zich geven!” Hij is daar natuurlijk zelf een groot voorbeeld van geworden.
In het geven zullen wij onze kracht vinden en zullen we steeds weer merken dat we eigenlijk zoveel meer ontvangen hebben dan we toen hebben gegeven. In de Kerk noemen we deze levenswijsheid tegenwoordig vaak “stewardship”. Het betekent dat het geven altijd een wezenlijk deel moet blijven van ons Christenzijn. Het mag dus nooit zijn dat wij alleen willen ontvangen. Neen, geven is wezenlijk, ook wanneer wij in onszelf vele redelijk klinkende argumenten voelen opborrelen om niette hoeven geven. Laten we ons openstellen voor dit thema. Het zal ons vormen en het zal ons soms uitdagen, maar: “In het geven, zul je je kracht vinden”.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie