Achtergrond van de eerste lezing (Jeremia 31: 7-9)
Jeremia en Ezechiël waren de twee grote profeten van Israël ten tijde van de verwoesting en plundering van Jezuzalem door de legers van de Babyloniërs zes eeuwen vóór Christus. Beide profeten waren indrukwekkende geestelijke leiders, die de Israelieten aan de ene kant een harde spiegel voorhielden door heel helder te wijzen op de vele vormen van oppervlakkigheid, materialisme, corruptie en gebrek aan liefde voor de armen. Velen in de samenleving van die tijd waren daardoor ontrouw geworden aan het verbond dat God met Israël gesloten had. Een goede, integere en sociaal-bewogen levensstijl van Israël had een getuigenis moeten zijn van de grote betrokkenheid van Jahweh, de levende God van het verbond. Jeremia heeft vele keren gewaarschuwd dat als de Israelieten zouden volharden in die zelf-gerichte oppervlakkigheid en in hun onrecht jegens de armen, er dan een grote national ramp over Israël zou komen. Dit heeft de profeet veel vijandigheid en weerstand bezorgd. Maar toen die ramp inderdaad gekomen was, en de Babyloniërs Jeruzalem hadden geplunderd en een heel groot deel van de Joodse bevolking in ballingschap naar Babylonië hadden weggevoerd, waren het aan de andere kant toch ook weer de profeten Jeremia en Ezechiël, die de vergevende barmhartigheid van God aankondigden. De profetie die wij in de eerste lezing horen, weerspiegelt de verlossingsgedachte van psalm 126, die de Kerk als antwoord op de eerste lezing gekozen heeft. God, die nooit Zijn rug zal keren tot de mensheid, hoe koppig, ontrouw en onvolmaakt mensen vaak ook zijn, blijft spreken over Zijn liefde voor de armen, voor de kwestbaren en ontmoedigden. Hij zal uiteindelijk vreugde brengen waar er verdriet en lijden was, en vraagt van de mens slechts oprecht geloof en liefde voor de medemens.
Eerste lezing: Jeremia 31: 7-9
Dit zegt de Heer: “Jubel van vreugde om Jakob, juich om de heerser der volken; bazuin het rond, prijs God en zeg: de Heer heeft redding gebracht aan zijn volk, aan de rest van Israël. Ik haal hen terug uit het noorden, en van het einde der aarde breng ik hen bijeen, ook de blinden en lammen, de zwangere en barende vrouwen. In dichte drommen keren zij terug. In tranen gingen ze heen; getroost leid Ik hen terug. Ik voer hen naar stromende beken over gebaande wegen waarop ze niet struikelen. Ik ben toch Israels vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene.”
Tussenzang: Psalm 126
Refrein: GEWELDIG WAS HET WAT DE HEER ONS DEED, DAAROM ZIJN WIJ ZO BLIJ.
1. De Heer bracht Sion’s ballingen terug: Het was alsof wij droomden. Toen lachten alle monden en juichte elke tong.
2. Toen zei men bij de volken: Geweldig is het wat de Heer hen deed. Geweldig was het wat de Heer ons deed; daarom zijn wij zo blij.
3. Keer nu ons lot ten goede, Heer, zoals een beek doet in de zuid-woestijn. Die onder tranen zaaien zij oogsten met gejuich.
Achtergrond van de tweede lezing (Hebreeën 5: 1-6)
De Brief aan de Hebreeën denkt na over hoe Jezus de volmaakte Hogepriester is. Want er was een groep Joden die tot geloof waren gekomen in Jezus als de langverwachtte Messias en Zoon van God, maar die met het verstrijken van een behoorlijk aantal jaren de indrukwekkende eredienst van de tempel van Jeruzalem eigenlijk toch waren gaan missen. De schrijver vergelijkt daarom het wezen van de oude vertrouwde Joodse eredienst met de verlossing die Jezus door Zijn kruisoffer en verrijzenis heeft volbracht. Aan de ene kant brengt Jezus tot vervulling de profetieën dat Gods Messias geboren zal worden uit het geslacht van koning David. Daar verwijst de messiaanse titel “Zoon van David” naar, die we straks in het evangelie de blinde Bartimeüs horen noemen. Aan de andere kant brengt Jezus ook tot vervulling alle profetische teksten over de hogepriester die met volmaakte overgave, geloof en liefde een middelaar is tussen God en de mensen. Jezus brengt niet het tijdelijk offer van het bloed van een lam in een aards heiligdom, zoals de hogepriesters van Israël al meer dan duizend jaar deden. Nee, Gods Zoon bracht het volmaakte offer in Zijn eigen bloed. Hij is zelf de vervulling van het paaslam dat jaarlijks de bevrijding vierde die God bracht aan de voorvaderen uit de slavernij van Egypte. Jezus’ verzoenend kruisoffer is niet in de prachtige tempel van Jezuzalem in indrukwekkende liturgie volbracht, maar geschiedde door op bloedige wijze het kruis door de straten van Jeruzalem te torsen, door wreed gekruisigd te worden, en door op het kruis in volstrekte eenzaamheid de cosmische strijd met de machten der duisternis aan te gaan en uiteindelijk te kunnen zeggen: “Het is volbracht”. Zo is Jezus onze volmaakte hogepriester geworden. Hij heeft alles volbracht en de wereld verlost.
Tweede lezing: Hebreeën 5: 1-6
Broeders en zusters, elke hogepriester wordt genomen uit de mensen en aangesteld voor de mensen om hen te vertegenwoordigen bij God en om gaven en offers op te dragen voor de
zonden. Hij is in staat onwetenden en dwalenden geduldig te verdragen daar hij ook zelf aan zwakheid onderhevig is; daarom moet de hogepriester als hij offers voor de zonden opdraagt, even goed aan zijn eigen zonden denken als aan die van het hele volk. En niemand kan zich die waardigheid aanmatigen: men moet evenals Aäron door God geroepen worden. Ook Christus heeft zichzelf niet de eer van het hogepriesterschap toegekend; dat heeft God gedaan die Hem zei: “Gij zijt mijn zoon, Ik heb u heden verwekt.” En elders zegt hij: “Gij zijt priester voor eeuwig, op de wijze van Melchisedek.”
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 10: 46-52)
We zijn in het evangelie van Marcus nu al bijna bij het lijdensverhaal gekomen. Jezus is op weg naar Jeruzalem waar Hij zichzelf als het volmaakte Paaslam zal overgeven op het kruis. Hij had reeds eerder tot Zijn leerlingen gesproken over Zijn naderende lijden, Zijn komende wrede dood en over de verrijzenis, maar Zijn apostelen hadden er geen oor naar gehad. Hun idee over wat Jezus zou gaan doen was glorievol en triomfantelijk. Maar dan in de laatste stad vóór Jeruzalem, Jericho, ontmoet Jezus iemand die dieper ziet dan de apostelen. De blinde bedelaar ziet met de ogen van zijn geloof dat Jezus de vervulling moet zijn van Gods profetieën over de Messias. En in die profetische teksten was het altijd heel duidelijk geweest dat de Messias de verdediger zou zijn voor de armen, de onderdrukten, de blinden, lammen, kreupelen en zij die aan de rand stonden van de menselijke samenleving. Dat spoort Bartimeüs aan om met die eeuwenoude messiaanse titel “Zoon van David” luidkeels tot Jezus te roepen, want Bartimeüs gelooft: als Jezus mij echt zou zien, zal Hij ervoor zorgen dat ik de genade van God verlossende en genezende kracht zal mogen ervaren.
Evangelie: Marcus 10: 46-52
In die tijd kwam Jezus vergezeld van zijn leerlingen in Jericho. Maar toen ze, vergezeld van een flinke menigte, weer uit Jericho wegtrokken, zat een blinde bedelaar langs de weg, Bartimeüs, de zoon van Timeus. Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was begon hij luidkeels te roepen: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!” Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: “Zoon van David, heb medelijden met mij!” Jezus bleef staan en zei: “Roept hem eens hier.” Ze riepen de blinde toe: “Heb goede moed ! Sta op, Hij roept u.” Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe. Jezus vroeg hem: “Wat wilt ge dat Ik voor je doe?” De blinde antwoordde Hem: “Rabboeni, maak dat ik zien kan!” En Jezus sprak tot hem: “Ga, je geloof heeft je genezen.” Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Jezus aan op zijn tocht.
Overweging:
Vandaag zou ik met u willen nadenken over de lezingen uit Gods Woord rond het themawoord ‘zien’.
De lezingen roepen ons op erover na te denken dat zien heel wezenlijk is bij geloven. Er zijn namelijk verschillende niveau’s van geloven. De eerste, nog onvolmaakte, vormen van geloven richten zich vooral op uiterlijke dingen: rituele handelingen, of het correct onderhouden van allerlei geboden, of uiterlijke religieuze praktijken waarvan men hoopt dat zolang die zo correct mogelijk gedaan worden, de mens dan als het ware goddelijke wederdiensten mag verwachten zoals de genezing van ernstige ziekten, voorspoed in de handel, vruchtbaarheid voor mens, dier en landbouwgewassen, een rustig goed leven, enz. Maar dit is een nog erg onvolmaakte vorm van geloven. Wij zullen pas groeien op het geestelijke vlak wanneer wij steeds meer aandacht geven aan het ‘zien’. Dat begint met het steeds meer bewust worden van hoe God ons ziet. Van God weten we dat God met compassie en betrokkenheid ziet naar alles wat Zijn hand heeft voortgebracht. God ziet dieper dan alleen de uiterlijke kant van de mensen. Hij ziet verder dan alleen de middelmatigheid en strijd die zo vaak ons menszijn ontsieren. God ziet de mens met vaderlijke barmhartigheid en dat is de reden dat Hij niet zozeer de mens wilt straffen voor het kwaad dat wij doen, of voor het telkens weer op allerlei wijzen overtreden van de geboden, maar God blijft in ons mogelijkheden zien waar Hij zich onvermoeibaar voor blijft inzetten.
Ook komen we tot een dieper niveau van geloven wanneer we ons er steeds meer van bewust worden dat God de ellende en het lijden ziet van de armen, de blinden, de lammen en verminkten. Hij ziet hen die werden buitengesloten en met de nek aangekeken, en ook hen die steeds weer hele diepe teleurstellingen te verwerken kregen. Het zien van God is het wezen van Zijn mededogen. En waarschijnlijk is dit een van de redenen waarom God niet alle lijden ‘wegtovert’: God wil dat de mens steeds meer zou leren zien zoals God ziet.
Laten we daarom eens een moment stilstaan bij wat in de eerste lezing de profeet Jeremia ‘ziet’. Laten we de profetische woorden die Gods Geest Jeremia ingaven te spreken, nu bij ons laten binnenkomen. Laten we daarbij onszelf meditatief afvragen: wat leer ik hier van God, en van de manier hoe God ziet:
“Jubel van vreugde om Jakob, juich om de heerser der volken; bazuin het rond, prijs God en zeg: de Heer heeft redding gebracht aan zijn volk, aan de rest van Israël. Ik haal hen terug uit het noorden, en van het einde der aarde breng ik hen bijeen, ook de blinden en lammen, de zwangere en barende vrouwen. In dichte drommen keren zij terug. In tranen gingen ze heen; getroost leid Ik hen terug”.
In het evangelie is het Bartimeüs die ons veel leert over hoezeer het zien wezenlijk is bij het geloven. Hij was blind met zijn lichamelijke ogen, maar hij zag wel duidelijk met de ogen van zijn innerlijk. Hij kon in Jezus degene zien van wie de profeten van Israel gesproken hadden. Hadden niet velen om Bartimeüs heen gesproken over alle wonderen die Jezus de afgelopen drie jaar had gedaan? Hij had ongetwijfeld ook horen spreken over hoe gezagsvol de leer van Jezus was, en hoe Jezus het volk met eenvoudige parabels uit het dagelijks leven leerde “zien” wie God was? Hij moet wel de langverwachte Messias zijn, want profeten uit vroegere tijden wiens profetiën in de synagogen vaan gelezen en bestudeerd werden, zoals Jesaja, Jeremia, Joël en Sefanja, hadden over hoe de Messias gesproken als de Dienaar des Heren die oog zal hebben voor de armen, de lijdenden, de zieken en de uitgestoten?
Bartimeüs roept daarom met hart en ziel naar Jezus met die eeuwenoude messiaanse titel: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!” En wanneer enkele mensen om hem heen snauwen dat hij niet zo luid moet schreeuwen, laat Bartimeüs zich niet intimideren. Hij zal niet zwijgen, hij zal zich door niets of niemand laten tegenhouden, want in geloof weet hij: als Jezus me werkelijk zal zien, niet gewoon even als deel van een grote menigte, nee, als Jezus mij echt met heel Zijn aandacht en compassie zou zien, al was het maar voor een minuut, dan zal Hij die messiaanse profetieën over Gods mededogen met de armen en lijdenden aan mij doen geschieden.
Ik moet bij dit geloof en het vastberaden roepen van Bartimeüs denken aan de woorden van dat bekende lied in Jubilate: “De Heer heeft mij gezien en onverwachts ben ik opnieuw geboren en getogen. Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht, gaf mij een levend hart en nieuwe ogen”.
Hoewel zo goed als niemand van ons blind is, zijn we dikwijls toch ziende blind. Dan zien we de zorgen en miserie van anderen niet. Dan hebben we geen oog voor mensen in nood of voor zieken. Soms weten we niet eens echt wat voor gevoelens er leven bij onze huisgenoten, of zijn we ziende blind voor zware problemen waar anderen dicht bij ons onder lijden. Als die mensen op ons een beroep doen, reageren we misschien zoals die mensen die snauwden tegen Bartimeüs. Zo van ‘Ja, niet nu! Laat me met rust, ik heb al genoeg aan mijn hoofd.’
Maar gelukkig zijn we lang niet altijd ziende blind, en willen wij vaak mensen echt wel helpen: door een luisterend oor te hebben, door met hen mee te zoeken naar een oplossing, door aandacht, een schouderklopje, door hulp te bieden, of gewoon door er zijn voor anderen. Dan zijn we zoals die andere omstaanders die Bartimeüs toeriepen dat hij moed moest hebben omdat Jezus hem riep.
Laten we dat onszelf steeds weer aanleren: leren zien zoals Jezus naar mensen en situaties ziet. Leren zien wat er in hun hart leeft aan verwachtingen en teleurstellingen, waar hun punten van hoop zijn, maar ook wat hun menszijn bedreigt, beknot en doet lijden.
Ondanks het lawaai van de menigte heeft Jezus Bartimeüs’ roepen gehoord. We zouden ook kunnen zeggen, zoals in dat lied in Jubilate: “De Heer heeft mij gezien”. Jezus vraagt dat ze Bartimeüs bij Hem brengen en vraagt hem dan: ‘Wat wilt ge dat ik voor je doe?’ Geen voorwaarden, geen eisen, geen na te volgen regels. Goddelijke betrokkenheid en barmhartigheid! “De Heer heeft mij gezien”. En dan is er het antwoord van de blinde: ‘Rabboeni, maak dat ik kan zien.’ Waarop het antwoord van Jezus: ‘Ga, je geloof heeft je genezen.’
Deze zondag, 27 oktober, is de geboortedag van onze zalige Petrus Donders. Hij was echt een mens die heeft leren zien zoals Jezus ziet. En daardoor gaf Petrus Donders aandacht en waardigheid aan armen, aan tot slaaf gemaakten en aan de melaatsen. Daardoor was hij zo bijzonder, want zien als Jezus deed Peerke groeien in dienstbaarheid, devotie tot God en in trouwe liefde voor mensen. Laten we ernaar streven dat God dat ook van ons kan zeggen! Bartimeüs’ geloof heeft hem genezen, en hij volgde Jezus. Petrus Donders’ geloof heeft hem heilig gemaakt en een voorbeeld van goedheid en compassie. Wij nemen deze overweging in ons op omdat wij Jezus’ leerling willen zijn in ons doen en denken. Steeds meer weten hoe Hij ons ziet, zal ons vormen in hoe wij steeds meer leren zien zoals Hij. Daarom wil ik besluiten met nogmaals die woorden te overwegen van dat lied van Huub Oosterhuis in Jubilate: “De Heer heeft mij gezien en onverwachts ben ik opnieuw geboren en getogen. Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht, gaf mij een levend hart en nieuwe ogen. Zo komt Hij steeds met stille overmacht, en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen”.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie