Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 53: 10-11)
In het boek Jesaja komen we vier heel belangrijke profetieën tegen, die de naam gekregen hebben van: ‘de liederen van de Dienaar van de Heer’. Het gaat over een dienaar die vrijwillig wreed en onverdiend lijden op zich neemt en door zijn striemen, vernedering en smadelijke dood, voor de wereld verzoening en vergeving van zonden brengt. Hij wordt vergeleken met een schaap dat geen woord zegt wanneer het naar de slachtbank geleid wordt. De Kerk heeft vanaf het eerste begin in deze profetische teksten een bijzondere duiding gezien van het lijden en kruisoffer van Gods Zoon, en dan vooral de verlossende betekenis hiervan. We horen vandaag twee verzen uit het vierde lied.
Eerste lezing: Jesaja 53: 10-11
De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen en hem te doen lijden. Waarlijk, hij gaf zijn leven als zoenoffer maar hij zal een nageslacht zien en het raadsbesluit van de Heer komt door hem tot vervulling. Na zijn lijden zal hij het licht zien en verzadigd worden. Door zijn zwoegen zal mijn rechtvaardige dienaar velen rechtvaardigen. Hij zal zich belasten met hun fouten.
Tussenzang: Psalm 33
Refrein: GEEF ONS DUS, HEER, UW BARMHARTIGHEID, ZOALS WIJ OP U VERTROUWEN.
1. Oprecht is het Woord van de Heer en al wat Hij doet is betrouwbaar. Recht en gerechtigheid heeft Hij lief, de aarde is vol van Zijn mildheid.
2. Maar het is God die Zijn dienaars bewaakt, hen die op Zijn gunst vertrouwen. Dat Hij hen redden zal van de dood, bij hongersnood hen zal voeden.
3. Daarom vertrouwt ons hart op de Heer, is Hij ons een schild en een Helper. Geef ons dus, Heer, Uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen.
Achtergrond van de tweede lezing (Hebreeën 4: 14-16)
De Brief aan de Hebreeën is gericht aan Joden die de Heer Jezus als de Messias hebben aanvaard en in Hem zijn gaan geloven. Hun volksgenoten die niet in Jezus geloven, zien in Hem een misleider die terecht is gekruisigd. Voor hen heeft Jezus afgedaan. Zij beschouwen de Christelijke Joden als afvalligen die de godsdienst van de vaderen vaarwel hebben gezegd en maken het hen moeilijk door hen te vervolgen en te bespotten. Daarom doet de schrijver van de brief zijn best om de Christelijke Joden te sterken in hun geloof in Jezus. Hij leert dat de hogepriesters van Israël elk jaar opnieuw op Grote Verzoendag een offer van bloed moeten gaan brengen in de tempel, terwijl Jezus de eeuwige Hogepriester is, die door het offer van Zijn bloed op het kruis eens en voor eeuwig het volmaakte offer heeft gebracht voor de zonden van geheel de mensheid. Ook is Hij, Gods Zoon, het hemels heiligdom binnengegaan en daar, gezeten aan de rechterhand van de Vader, spreekt Hij voor ons ten beste, omdat Hij door Zijn lijden kan meevoelen met ons.
Tweede lezing: Hebreeën 4: 12-13
Broeders en zusters, nu wij een verheven hogepriester hebben, een die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis. Want wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden. Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde. Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 10: 35-45)
Onder Jezus’ apostelen, waren de vier die vanaf het allereerste begin bij Jezus waren Johannes en Jakobus, en Simon Petrus en Andreas. Toen Jezus bij Johannes de Doper was en door hem gedoopt werd, heeft Johannes de Doper aan twee van zijn leerlingen, Johannes en Andreas, gezegd dat Jezus de Messias was. Zij hebben toen de dag met Jezus doorgebracht en begonnen Hem te volgen. Teruggekomen in hun stad Kafarnaum, hebben zij hun broers Jakobus en Simon Petrus over Jezus verteld. Toen Jezus hen riep terwijl zij aan het Meer van Galilea waren, hebben zij alles achtergelaten om Jezus te volgen. Pas nadien, terwijl zij Jezus vergezelden bij het prediken en genezen van zieken, zijn geleidelijk aan de andere leerlingen erbij gekomen. Het blijkt dat deze eerste vier een bijzondere plaats hebben temidden van de apostelen. Zij menen ook recht te hebben op bijzondere privileges, maar Jezus spreekt over dienen, over radicale liefde en over zelfgave in de dienst aan God en de naaste.
Evangelie: Marcus 10: 35-45
Toen kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, naar Jezus toe en zeiden: “Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.” Hij antwoordde hun: “Wat willen jullie dan dat Ik voor jullie doe?” Zij zeiden Hem: “Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand moge zitten.” Maar Jezus zei hun: “Jullie weten niet wat jullie vragen. Zijn jullie in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt word?” Zij antwoordden Hem: “Ja, dat kunnen wij.” “lnderdaad”, – gaf Jezus toe – “de beker die Ik drink zullen julliej drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zullen jullie gedoopt worden; maar het is niet aan Mij jullie te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.” Toen de tien anderen dit hoorden werden ze kwaad op Jakobus en Johannes. Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: “Jullie weten dat zij die als heersers der volkeren gelden hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij jullie niet het geval zijn; wie onder jullie groot wil worden moet dienaar van jullie zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn moet de slaaf van allen wezen, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen, en om Zijn leven te geven als losprijs voor velen.”
Overweging:
De laatste paar zondagen hebben we gezien hoe Jezus benadrukt dat het Rijk Gods een rijk is van Gods consequente keuze voor liefde en barmhartigheid. Onderdeel daarvan is solidariteit met de armen en lijdenden. Ook in deze evangelelezing horen we daarom dat Jezus kritisch staat tegenover macht, aanzien en rijkdom, omdat zij heel vaak mensen doen veranderen ten aanzien van de waarden vanuit zij leven en van waaruit zij naar anderen kijken. Ze gaan vaak steeds meer andere belangen nastreven en verdedigen, en vaak zien we dat ze wel degelijk veranderen: dat ze harder worden in hun denken en oordelen, en minder liefdevol en zorgzaam naar mensen die niet tot hun directe kring van familie en vrienden behoren. We zien het vaak gebeuren in onze eigen Surinaamse samenleving, maar het is dus iets dat ook in Jezus’ tijd al speelde. We zagen de afgelopen zondag die rijke man bij Jezus, die rijkdom en bezittingen niet kon loslaten. Toen al sprak Jezus over die moeilijke invloed die rijkdom en bezittingen kunnen spelen. Deze zondag zien we het ook bij de apostelen.
In het verzoek van Johannes en Jakobus wordt heel duidelijk hoezeer ook zij de verwachting hadden dat Jezus als de Messias het aloude koningschap van David zou herstellen. Vele Joden leefden in de verwachting dat er nu met de komst van de Messias nieuwe tijden zouden aanbreken. De tijden van bezetting door de Romeinen met hun vernederende onderdukking, uitbuiting, en de armoede van zovele Joden zouden nu ten einde zijn. Met Jezus zou een rijk van vrede en voorspoed aanbreken, door God zelf gebracht. En in dit herstelde rijk meenden Johannes en Jakobus als de eerste apostelen die Jezus vanaf het begin hadden gevolgd, recht te hebben op de voornaamste posten in het nieuwe bestuur van het land: aan Jezus’ linker- en rechterhand.
Jezus maakt hen echter duidelijk dat Zijn rijk van een hele andere orde is. Hij zal door lijden en kruisdood aan een ándere overheersing een einde maken, namelijk de overheersing van het rijk van duisternis en kwaad. De Kerk heeft daarom naast deze evangelielezing in de eerste lezing een tekst geplaatst van de profeet Jesaja: over een lijdende dienaar van de Heer die de bevrijding van het kwaad en de eeuwige dood zal brengen door zijn zelfgave in liefde tot het uiterste. Deze dienaar aanvaardt vrijwillig de grootste wreedheid, vernedering en gruwelijke dood om die ijzeren greep van het kwaad te doorbreken waarvan we allemaal de tekenen zien in de oorlogen, ondankbaarheid, spanningen en hardheid die het mensenbestaan en ook ons eigen bestaan doortrekken, ook al zien we ook veel goede dingen. De tweede lezing noemde Jezus de uiteindelijke, verheven hogepriester: Hij is Gods Zoon die door het offer van zichzelf aan het kruis en door het vergieten van Zijn bloed de verzoening zal brengen van al wat wij als mensheid en als individuele mens verkeerd hebben gedaan.
Jezus leert daarom Zijn apostlen, en ons allen, dat het Koninkrijk van God een rijk is van goedheid, vrede en gerechtigheid, en niet van machtsmisbruik, geweld en onderdrukking. “Jullie weten,’ zegt Hij tot Zijn leerlingen, “dat de volkeren onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken”. Die woorden zijn tweeduizend jaar oud, maar helaas zijn ze nog altijd heel actueel, en vertolken ze de harde waarheid van grote delen van de wereld. Jezus had zo kunnen hebben gesproken over Azië, Afrika, Latijns-Amerika, het Midden Oosten en ook enkele landen van Europa. “Dat mag bij jullie niet het geval zijn”, zegt Jezus dan. Niet heersen, wel dienen, dat is wat wij moeten doen: dienen in ons gezin, op ons werk, in onze omgeving, in onze parochie.
Jezus’ woorden zijn heel toepasselijk en actueel voor Wereldmissiezondag, zoals onze Katholieke Kerk die dit weekend wereldwijd viert. De missie van de Kerk, dus het verspreiden van het evangelie onder alle volkeren op aarde, is niets anders dan dienen: God dienen en mensen dienen. God dienen door Zijn grenzeloze liefde en de verlossing van Zijn Zoon kenbaar te maken bij mensen die Hem niet kennen. Hem dienen door beeld en stem te geven aan Jezus’ verlossende liefde voor alle mensen en Zijn bevrijdende en troostende glimlach te verspreiden over deze wereld. Dit maken wij waar door dienstbaar te zijn aan medemensen: door mensen op te tillen uit onwetendheid, of uit angst, of uit eenzaamheid, of uit vernedering of onderdrukking. We maken die missie waar door steeds weer te getuigen van de barmhartigheid en de verzoening van het kruis.
Laten we daarom deze zondag, op Missiezondag, extra gul zijn in de collecte en zo uiting geven aan onze houding van dienstbaarheid en van Jezus navolgen. Hij leert ons dat wie de eerste en de grootste wil zijn, de dienaar moet zijn van allen. De missie die Jezus de Kerk van Jezus blijft meegeven, is niet alleen het werk voor missionarissen, bisschoppen, priesters, diakens en religieuzen, of gewoon een thema van paus Franciscus. Nee, wij allemaal zijn deel van die missie. Wij allen worden door Jezus geroepen om te leven vanuit een spiritualiteit van dienstbaarheid, van betrokkenheid en goedheid. En dat precies is evangeliseren: Gods Rijk van liefde en vrede helpen groeien door te getuigen van Zijn Zoon, die ons de were vrede en vrijheid brengt.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie