Commentaar op de Lezingen van de 26e Zondag door het Jaar (Jaar B) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Numeri 11: 25-29)

Het verhaal van de eerste lezing speelt zich af tijdens de veertig jaren die de Israëlieten doorbrachten in de woestijn.  Mozes was door God geroepen om het volk uit de slavernij van Egypte te bevrijden. Maar na hun eerste vreugde om die bevrijding, ervaarden ze dat de woestijn een moeilijke, harde leefomgeving was. Ze begonnen steeds meer tegen Mozes te klagen en te morren. Mozes voelde zich daardoor alsof alles op zijn schouders terecht kwam. Maar toen liet God hem merken dat hij er niet alleen voor stond en gaf Mozes de ingeving om zeventig oudsten te kiezen vanuit de Israëlieten, en deed Zijn Geest en wijsheid, neerdalen op deze zeventig man. Toen er echter ook twee mannen begonnen te profeteren, zien we een jalouzie opkomen bij Jozua, de rechterhand van Mozes. Jozua was duidelijk zozeer van die speciale positie gaan houden, dat hij deze twee mannen zag als concurrenten. Maar Mozes bekeek de situatie met geloof en met een liefde die allen insluit: “Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde”.

Eerste lezing: Numeri 11: 25-29

In die dagen daalde de Heer neer in een wolk, sprak tot Mozes en legde een deel van de geest die op Mozes rustte, op de zeventig oudsten. En toen de geest op hen rustte, profeteerden zij, maar later hebben zij het niet meer gedaan. Nu waren er twee mannen in het kamp gebleven. De een heette Eldad, de ander Medad. Ook op hen rustte de geest – zij stonden op de lijst al waren zij niet naar de tent gegaan – en zij profeteerden in het kamp. Een jongen ging het ijlings aan Mozes vertellen en zei: “Eldad en Medad zijn aan het profeteren in het kamp.” Jozua, de zoon van Nun, die reeds als jongeman in dienst van Mozes gekomen was, zei daarop tot Mozes: “Mijn heer, dat moet u hen verbieden.” Mozes zei hem: “Waarom komt u voor mij op? Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde.”

Tussenzang:  Psalm 19

Refrein: RECHTMATIG ZIJN AL ZIJN BEVELEN.

1. De Wet van de Heer is volkomen, 

zij sterkt de onzekere geest.

Zijn voorschriften zijn betrouwbaar,

onwetenden maken zij wijs.

2. Het Woord van de Heer is eerlijk,

het blijft in eeuwigheid waar.

Zijn uitspraken zijn waarachtig, 

rechtvaardig in iedere zaak.

3. Uw dienaar neemt ze ter harte, 

hij wordt er rijk voor beloond.

Maar wie beseft al zijn feilen?

Vergeef mij ook wat ik niet weet.

Achtergrond van de tweede lezing (Jakobus 5: 1-6)

De brief van Jakobus richt er zich steeds op om in het concerete dagelijks leven de kern van Jezus’ boodschap waar te maken. In hoofdstuk 5, het laatste hoofdstuk, worden de rijken vermaand. En dan met name degenen die zich hebben verrijkt ten koste van anderen. Al hun rijkdom zal niets waard blijken te zijn. God die alles weet en ziet, zal niet kijken naar het aanzien en de invloed die zij in de wereld hebben, maar zal ook hen oordelen. Ook zij zullen, net als iedere mens, na de dood verantwoording moeten afleggen over hoe ze geleefd hebben en hoe ze wel of niet gestreefd hebben te leven volgens de waarden en normen van Gods geboden, in het bijzonder die van zorgzaamheid voor de medemens in nood, waarheid en eerlijkheid.

Tweede lezing: Jakobus 5: 1-6

Broeders en zusters, gij die rijk zijt: weent en jammert om de rampen die over u komen. Uw rijkdom is verrot, uw mooie kleren zijn door motten aangetast, uw goud en zilver is verroest. Die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw vlees verteren. Schatten hebt gij verzameld, terwijl het de laatste dagen zijn.  Hoort, het loon dat gij hebt onthouden aan de arbeiders die uw velden hebben gemaaid roept luid, en de kreten van uw oogsters zijn doorgedrongen tot de oren van de Heer der heerscharen. Gij hebt op aarde gezwelgd en gebrast, gij hebt u vetgemest voor de dag van de slachting. Gij hebt de rechtvaardige gevonnist en vermoord; hij heeft geen verweer tegen u.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 9: 38-43. 45. 47-48)

Het evangelie van deze zondag vervolgt daar waar we de vorige zondag gebleven waren. Terwijl Jezus sprak over Zijn komende lijden en sterven, bleek dat de apostelen onder elkaar aan het ruzieën waren over wie van hen de belangrijkste waren. Jezus was toen vrij scherp tegen de apostelen geweest bij deze drang naar macht en aanzien. Toen Hij dan merkte dat ze iemand die in Jezus’ naam een demon uitdreef, wilden beletten dat te doen omdat deze persoon niet tot hun kleine groep van apostelen behoorde, is Hij weer vrij scherp tegen hen. Elke mens die het goede doet, en dan nog wel helemaal wanneer deze dat doet vanuit het geloof en met een beroep op Jezus’ leer en gezag, is een medestander en een gelijkgezinde. Doe het goede, niet om beloning maar gewoon om het goede: dan zullen we waarlijk kinderen van God zijn.   

Evangelie: Marcus 9: 38-43. 45. 47-48

In die tijd zei Johannes tot Jezus: “Meester, we hebben iemand die ons niet volgt in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten omdat hij geen volgeling van ons was.” Maar Jezus zei: “Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is vóór ons. Als iemand u een beker water te drinker geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan. Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanleiding tot zonde geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp. Dreigt uw hand u aanleiding tot zonde te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur. Het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen. Het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.”

Overweging:

Aan de hand van de lezingen van deze zondag zou ik willen nadenken over het omgaan met macht en invloed.

De vorige week vertelde Marcus dat de apostelen onder elkaar ruzie hadden gehad over wie van hen de belangrijkste was. Jezus had bij die gelegenheid tot de apostelen gezegd: “Als iemand onder jullie de eerste, de belangrijkste wilt zijn, zal die de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen”.  Marcus zal in het volgende hoofdstuk, in 10: 35-45, ook nog vertellen dat Johannes en Jakobus, die samen met Petrus en Andreas tot de eerste vier apostelen van Jezus behoorden, aan Jezus vroegen om hen een speciale plaats te willen geven wanneer Hij als Messias en koning over een van de Romeinen bevrijd Israël zou gaan regeren.  

Marcus laat ons zien waar die drang onder de apostelen om de grootste en voornaamste te zijn, toe leidt. Toen Jezus ze had uitgezonden, had Hij de apostelen geestelijke macht gegeven. Zij hadden dat ervaren in het uitdruiven van demonen in Jezus’ Naam. Ook hadden ze enkele zieken kunnen genezen vanuit die geheimvolle kracht van God waarmee Jezus hen uitgezonden had. Ze hadden ervaren hoe strelend voor het ego het was, toen mensen vol bewondering luisterden naar wat zij te verkondigen hadden over het Rijk Gods en over de betekenis van het Woord dat God spreekt. Enthousiast hadden zij na die eerste zendingsreis Jezus daarover verteld.

De apostelen hadden ervaren dat zij als leerlingen van die nu overal beroemde Jezus, een nieuw aanzien hadden. Dit begint hen echter ook negatief te beïnvloeden. Goed omgaan met macht en invloed: dat is nooit gemakkelijk en vraagt veel karakter van mensen. Marcus liet ons daarom in alle eerlijkheid in het evangelie van deze zondag zien, dat het ook voor de apostelen een moeilijke uitdaging was. Hij vertelt dat toen de apostelen iemand tegenkwamen die ook demonen aan het uitdrijven was in de naam van Jezus, zij jaloers hebben geprobeerd hem te stoppen. Zij zagen die ander als een concurrent, terwijl zij juist in die persoon een gelijkgezinde, een geestelijke vriend, hadden moeten zien. Maar zij gaan nog niet zo goed om met hun nieuwe macht en aanzien. Het was nog iets waaraan zij zich vastklampten alsof het een bezit was waar zij nu recht op hadden. En daarom waren zij nors en negatief tegen die man geweest: “We hebben getracht het hem te beletten omdat hij geen leerling van ons was”.

Hoort u hoe de apostelen nu spraken over ‘ons’: “omdat hij geen leerling van ons was”.

Dit is de taal van de macht! Dit is wat gebeurt wanneer mensen niet goed omgaan met het aanzien, de macht, of het gezag dat zij op welke wijze dan ook mochten ontvangen. Vaak gaan ze dan over degenen die dat aanzien en gezag ook hebben, spreken in termen als “wij”. Dat “wij” en “ons” betekent dan in feite: “wij die dit aanzien, deze macht, dit gezag hebben; wij die elkaar daardoor begrijpen, en die elkaar toch moeten helpen en bijstaan”. Dan gaat de wereld er in feite anders uitzien: het wordt “wij”: de kleine groep met de macht, en “zij”: de andere mensen die deze macht of dit gezag niet hebben. “Zij” moeten gehoorzamen, ons gezag aanvaarden en handelen naar wat “wij” in onze wijsheid hebben bedacht dat goed is voor hen.

Nogmaals kiest Jezus voor een hele andere manier van in het leven staan. Hij leert een manier van met elkaar omgaan die veel zuiverdere is, en gebaseerd is op liefde en gelijkwaardigheid. De apostelen moeten niet gaan denken in termen als “wij” en “zij”, maar blijven vasthouden aan Gods ideaal van een volk waarin iedereen mee mag doen en waarin allen belangrijk zijn. Jezus spreekt over Gods volk waarbij de meningen en inzichten van allen verwelkomt worden, omdat we allemaal iets te zeggen hebben vanuit wat wij van het leven hebben geleerd. Jezus verlangt ernaar dat Zijn apostelen zich niet gaan vastklampen aan macht of aanzien, want dan zullen ze ongemerkt gaan veranderen in hun manier van omgaan met anderen, in hun manier van leiding geven, in hun manier van zichzelf zien in verhouding tot anderen. Ze zullen dan geen kritiek meer willen horen, ze zullen autoritair worden en snel geïrriteerd, wanneer de anderen niet op alles maar “ja en amen” zeggen.

Jezus bouwt hier voort op de wijsheid van Mozes die we in de eerste lezing hoorden. Toen Jozua jaloers was geweest op twee mannen die ook profeteerden, had ook Mozes opgeroepen tot een manier van omgaan met elkaar die eenheid schept en verbindt: “Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde”. Het is een liefde die open staat voor de inzichten en meningen van anderen. Die anderen ziet als “wij”.

Zo komen wij in de Bijbel steeds weer deze visie van samenleven tegen: weten dat niemand de wijsheid in pacht heeft, en dat we samen onderweg moeten blijven, samen nadenkend en evaluerend, samen zoekend naar goede oplossingen voor de problemen die we ervaren. Een vorm van Kerk zijn die streeft naar respect voor allen, ook voor de eenvoudigen van afkomst, en daardoor ernaar streeft dat iedereen met waardigheid mag meedoen. In dit bijbels ideaal wordt omgaan met macht en invloed gedaan vanuit een luisterende houding, vanuit een spiritualiteit van dienstbaarheid en inzet, van leiding geven temidden van anderen, niet boven anderen.

Deze visie komen wij ook tegen in wat Jezus tot de apostelen zegt: “Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in Mijn naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is vóór ons”. Jezus’ liefde is verbindend, en zoekt eenheid temidden van verscheidenheid.

Dit is waar het om gaat wanneer we de laatste tijd in de Kerk veel horen spreken over ‘synodaliteit’. De synodale Kerk is een visie op de Kerk waarin allen belangrijk zijn, waarin we allen samen op weg gaan om te begrijpen wat God belangrijk voor ons vindt op dit moment in de mensengeschiedenis. Samen op weg, om vanuit een besef van de wijsheid en kracht van de Heilige Geest ons te laten leiden in een process van luisteren: luisteren naar de inzichten van allen, naar wat ons pijn doet en waarom, naar wat we hebben geleerd van het grillige leven en hoe we misschien op betere wegen meer geborgenheid en welzijn voor allen kunnen bereiken. De synodale weg is dus een proces van Kerk zijn dat gericht is op Jezus’ visie die niet te snel van anderen die iets anders zijn als wij, zegt: “Zij horen er niet bij”.

Jezus riep Zijn leerlingen dus op om wakker te blijven voor de kleine veranderingen in hun gedrag en manier van denken en leiding geven. Hij leert ons om steeds weer bewust te worden van hoe groot Gods genade is, hoe Hij ons steeds weer zoveel geeft, en hoezeer God in Zijn liefde niemand wilt buitensluiten maar ons allen ziet als Zijn geliefde kinderen. We zullen nooit een volmaakte wereld, een volmaakte samenleving of een volmaakte Kerk worden, maar we moeten wel samen op weg blijven: een synodale Kerk gericht op Jezus, de levende Heer. Hij zal altijd aanwezig blijven in ons midden en ons leren hoe te groeien in eenvoud, geloof en liefde.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie