Achtergrond van de eerste lezing (Exodus 16, 2-4. 12-15)
In het boek Exodus staat de uittocht van de Israelieten uit de slavernij van Egypte centraal. Er zijn eigenlijk vier hoofdpartijen in dit bijbelboek: God, die zich openbaart als een God die het lijden en de ellende van de kleine, arme mens diep ter harte neemt en bevrijding brengt, hoe moeizaam die weg ook zal blijken te zijn. Ten tweede Mozes, die vanuit Gods kracht en wijsheid leiding moet geven en daarbij zelf heel veel zal leren. Dan als derde partij de Israelieten die zullen merken dat bevrijd worden slechts een eerste stap is in het lange proces om innerlijk vrije mensen te zijn die niet op hun beurt anderen om hen heen lasten opleggen en gaan onderdrukken om zelf een luxe bestaan veilig te stellen. Ook dit proces gaat echt met horten en stoten, zoals we ook in deze lezing zullen zien. De vierde partij is de farao, die denkt aan macht, die geeft om zijn economische rijkdom, vaak geheel onverschillig over wat anderen daarbij te lijden hebben. In deze lezing zien we de vier partijen samenkomen. Maar ook zien we het geduld en het mededogen van God, die zich niet richt op hun ondankbaarheid, maar als een Vader blijft zorgen voor hen.
Eerste lezing: Exodus 16, 2-4. 12-15
In die dagen, toen ze in de woestijn waren begon heel de gemeenschap van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron. De Israëlieten zeiden tegen hen: “Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten. Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze mensen van honger te laten omkomen.” Toen sprak de Heer tot Mozes: “Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel. De mensen moeten er dagelijks op uit gaan en de hoeveelheid voor een dag verzamelen. Dan ken ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet. Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Dit moet ge hun zeggen: Tegen de avond kunt ge vlees eten en morgenochtend zult ge volop brood hebben. Dan zult ge weten dat ik de Heer, uw God, ben.” En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen die neervielen over heel het kamp. De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp. En toen deze was opgetrokken lag er over de woestijn een fijn korrelige laag, alsof de grond met rijp was bedekt. De Israëlieten zagen het en vroegen: “Wat is dat?” Ze wisten werkelijk niet wat het was. Mozes legde hun uit: “Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft.”
Tussenzang: Psalm 78.
Refrein: DE HEER GAF HUN BROOD UIT DE HEMEL.
1. Al wat wij gehoord hebben en begrepen,
wat ons door de vaderen is verteld.
Wij zullen het niet voor hun zonen verbergen,
maar zeggen het voort aan het komend geslacht.
2. Toch gaf Hij de wolken daarboven bevel
en opende Hij de sluizen des hemels:
Het regende manna als voedsel voor hen,
zij kregen brood uit de hemel.
3. De mens mocht het brood van de machtigen eten,
Hij zond hun genoeg voor de reis.
Zo leidde Hij hen naar Zijn Heilig Land,
de bergen die Hij voor hen had veroverd.
Achtergrond van de tweede lezing (Efeziërs 4: 17. 20-24)
In de brief aan de Efeziërs heeft Paulus twee centrale thema’s voor ogen. Het gezamenlijke geloof in Christus en het gezamenlijke doopsel geven eenheid aan de Kerk ondanks alle verschillende culturen, achtergronden en ethnische grenzen. Als tweede thema spreekt Paulus over de vernieuwende werking die een oprechte verbondenheid met Christus zal hebben in het leven van een gelovig mens. Christus zal ons maken tot nieuwe mensen, met een hernieuwde visie en diepere waarden zoals vrede, naastenliefde en verdraagzaamheid.
Tweede lezing: Efeziërs 4: 17. 20-24
Broeders en zusters, ik bezweer u in de Heer: leeft niet langer zoals de heidenen in hun waanwijsheid. Maar gij hebt de Christus zo niet leren kennen! Want gij hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderricht naar de waarheid die in Jezus is: dat gij de oude mens van uw vroegere levenswandel, die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten, moet afleggen en dat geheel uw denken zich moet vernieuwen. Bekleedt u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 6: 24-35)
Omdat het evangelie van Marcus vrij kort is, onderbreekt de Kerk enige zondagen het lezen uit Marcus met het lezen van hoofdstuk 6 van Johannes. In deze cruciale rede van Jezus, spreekt Jezus nadat Hij met vijf broden en twee vissen duizenden mensen op wonderbaarlijke wijze had gevoed. Hij spreekt over het levend brood van het Woord dat Hij tot ons spreekt en over het geheim van de Eucharistie, waarin Hij brood en wijn in hun diepste wezen verandert tot Zijn Lichaam en Bloed. Aan het kruis heeft Hij Zijn Lichaam en Bloed als hoogste offer gegeven, om geheel de mensheid te verlossen van de slavernij van de machten van het kwaad en de zonde. In dit gedeelte vergelijkt Jezus het manna uit de woestijnjaren, dat een bijzonder teken was van Gods bevrijdende en barmhartige liefde voor de mensen, met de gave van de mensgeworden Zoon van de Vader, waarin de Vader het eeuwig leven schenkt.
Evangelie: Johannes 6: 24-35
Overweging:
Hoofdstuk 6 van het Johannesevangelie is zeer belangrijk. Jezus spreekt daar over zichzelf als het Brood des Levens dat uit de hemel is neergedaald. Eerst spreekt Hij over het geestelijke brood van het Woord: Hij breekt het Woord voor ons als geestelijke voeding. Daarna spreekt Jezus over Zijn gave van de Eucharistie, waar Hij Zijn Lichaam en Bloed tegenwoordig maakt dat Hij aan het kruis voor ons gebroken en vergoten heeft. En hierbij roep Hij ons op tot vertrouwen op Gods barmhartige en trouwe liefde en om mensen te zijn die hiervan leren om zelf met anderen te breken en delen.
In dit evangelie van Johannes hoofdstuk 6 openbaart Jezus zich als het Brood dat leven geeft, het Brood des levens. Het zijn niet rijkdom, overvloed of welvaart die Jezus ons belooft, maar Hij verbindt ons met Gods eeuwigheid. Christus biedt ons een bron aan die niet uitgeput zal raken, een bron die meer is dan wat ons dagelijks bestaan kan bieden.
In de eerste lezing hoorden we hoe de Israelieten zich realiseerden dat de woestijn niet simpelweg betekent dat men bevrijd is van de slavernij van Egypte, maar dat men nu voor zichzelf moet gaan zorgen. Vrijheid betekent: zelf voor eten zorgen, zelf een weg banen in het leven en voor jezelf een toekomst bepalen. Dat valt de Israelieten in de woestijn ineens zwaar en ze verwachten van God en Zijn dienaar Mozes dat zij alles oplossen. Er komt inderdaad redding: het manna. “Brood uit de hemel” zullen ze dit manna noemen: ons door God in de hemel gegeven.
Maar het gebeurt niet zomaar: het brood dat het volk ontvangt is tegelijk een les. Men dient zich te realiseren dat het een geschenk is. Je kunt het niet hamsteren, je kunt het niet verkopen. Het is een geschenk van God voor iedere mens afzonderlijk, om van dag tot dag te leven vanuit dat bewustzijn. Het Manna is als het leven zelf.
In dit hoofdstuk 6 spreekt Jezus naar aanleiding van de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. De mensen wilden Hem tot koning uitroepen, want door dit wonder waren ze nu helemaal zeker dat Hij de reeds eeuwen lang verwachtte Messias was. Maar let op: wat is de verwachting van de mensen wanneer zij Jezus zien als Messias? Wat verwachten zij van hun Messias?
Voor de meesten moet Jezus nu de kantklare oplossingen brengen voor al hun zorgen. Mensen willen vaak een redder die al de problemen zal oplossen. Men is dus naar Jezus op zoek gegaan, maar Hij twijfelt aan de motieven van de mensen. Hij wijst hen terecht en wil hen een les meegeven. Het teken dat Jezus heeft gegeven heeft met de broodvermenigvuldiging, is dat men begrijpt wie Jezus zelf is. Het teken vertelt ons dat Jezus Gods Zoon is en dat wie met hem onderweg gaat, deelt in heel andere gaven. Gaven die niet voorbij gaan.
De tekst van Paulus in de tweede lezing roept ons op om goed na te denken over: wat is eigenlijk werkelijk mijn relatie tot God?
“Bekleedt U met de nieuwe mens”, schrijft Paulus. Voor Paulus is er met Jezus een nieuwe visie op het bestaan gekomen. Het hele leven is Paulus in een ander perspectief gaan zien door het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus. Het is een diep verlangen naar eeuwigheid dat Christus bij Paulus heeft wakker geroepen. Daar ligt een belangrijke kern van ons geloof: ons leven is niet een korte voorbijgaande periode waarin we zoveel mogelijk dagelijks geluk moeten zien te realiseren. Maar het leven is een geschenk van God waarvan ons een deel hier in dit aardse bestaan wordt geschonken. Gods Zoon komt ons steeds weer tegemoet om ons met Zijn eigen verlossende liefde te voeden. Hij is de Bron.
Telkens wanneer Hij ons voedt in de Eucharistie, voedt Hij ons met Zijn Lichaam en Bloed, en met het Woord dat Hij met ons breekt. En dan wordt die bron weer in ons versterkt. De opdracht die hiervan uitgaat is dat wij anderen inspireren tot levend geloof, dat velen hun kracht vinden bij die bron die Jezus voor mensen heeft geopend.
Wanneer we het idee hebben dat ons leven zich in een woestijn-periode bevindt, zoals zware ziekte, een verbroken relatie, vele tegenslagen of het gemis van een overleden geliefde, dan zal Jezus ons levend Brood zijn. De innerlijke veerkracht die Zijn Woord geeft, en de troost van Zijn sacramenten, zullen ons dragen ook in de woestijnervaringen. Want Jezus is de Bron, die ons zal blijven voeden zolang wij nog onderweg zijn naar het beloofde land, het Koninkrijk van Gods vrede. Laten wij steeds weer aandacht en tijd vrijmaken voor Hem, voor Zijn Woord, voor de Eucharistie. Hij is de Bron en Hij zal ons voeden, sterken en ons tot trouwe, goede mensen maken. Amen.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie