Achtergrond van de eerste lezing (2 Kronieken 36: 14-16. 19-23)
De eerste lezing brengt ons terug naar de tijd van de Babylonische ballingschap, zes eeuwen vóór Christus. De bijbelse schrijver van het tweede boek der Kronieken geeft een beknopte samenvatting van de gebeurtenissen die plaatsvonden gelijk vóór en tijdens de plundering van Jeruzalem door de legers van de Babyloniërs, die in de oudheid ook de Chaldeeën werden genoemd. Grote delen van de Joodse bevolking werd in ballingschap weggevoerd naar Babylonië. Dit werd door bijbelse schrijver beschouwd als een vervulling van de profetieën van Jeremia. Deze moeilijke tijd waarin de meeste Israëlieten niet meer in het land woonden, er vele dorpen, steden en akkers verlaten bij lagen, en groepjes andere mensen uit de omgeving zich daar kwamen vestigen, werd gezien als een soort sabbatsperiode voor het land, dat onrein gemaakt was door de vele zonden van de mensen. Wanneer de Babyloniërs jaren later verslagen worden door de Perzen, vaardigt Koning Cyrus van Perzië een edict uit dat de Joden terug mogen keren naar Israël en een nieuwe tempel mogen gaan bouwen in Jeruzalem.
Eerste lezing: 2 Kronieken 36: 14-16. 19-23
In die dagen maakten ook al de voornaamste priesters en het volk zich herhaaldelijk schuldig aan de gruweldaden der heidenen en ontheiligden de tempel van Jeruzalem die aan de Heer gewijd was. En de Heer, de God van hun voorvaderen stuurde al maar gezanten naar hun toe, want Hij had medelijden met zijn volk en met zijn woning. Maar zij verachtten Gods gezanten, spotten met hun boodschap en maakten zich vrolijk over de profeten zodat tenslotte de toorn des Heren wel genadeloos moest losbarsten over het volk. De koning der Chaldeeen liet de tempel in brand steken en de muur van Jeruzalem afbreken en alle paleizen liet hij plat branden zodat alle kostbaarheden verloren gingen. Allen die aan het zwaard ontkomen waren liet hij in ballingschap wegvoeren naar Babel waar zij hem en zijn zonen als slaven moesten dienen tot het Perzische rijk aan de macht kwam. Zo ging de voorspelling in vervulling die de Heer bij monde van Jeremia gedaan had: “Zolang het land zijn sabbatjaren niet vergoed gekregen heeft zal het braak blijven liggen: zeventig jaar lang.” In het eerste regeringsjaar van Cyrus, de koning van Perzië, ging de voorspelling in vervulling die de Heer bij monde van Jeremia gedaan had: de Heer wekte de geest op van Cyrus, de koning van Perzië. Deze liet in heel zijn koninkrijk de volgende boodschap afkondigen en ook schriftelijk verspreiden: “Zo spreekt Cyrus, de koning van Perzië: De Heer, de God des Hemels heeft mij alle koninkrijken der aarde geschonken. Hij heeft mij opgedragen voor Hem te Jeruzalem in Juda een tempel te bouwen: laten allen onder u die tot het volk des Heren behoren onder de hoede van de Heer, hun God, terugkeren naar Jeruzalem.”
Tussenzang: Psalm 137
REFREIN: MOGE MIJN TONG IN MIJN MOND BLIJVEN KLEVEN ALS IK AAN U NIET MEER DENK.
1. Wij zaten aan Babylons stromen en weenden,
denkend aan Sion;
En aan de wilgen die daar staan
hingen de citers.
2. Onze ontvoerders vroegen gezangen,
onze verdrukkers een vrolijk lied: “zingt ons van Sion!”
Zouden wij dan van de Heer kunnen zingen
hier in dit vreemde land?
3. Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet, moge mijn hand verlammen;
moge mijn tong in mijn mond blijven kleven,
als ik aan u niet meer denk;
als ik Jeruzalem zou willen ruilen voor wat plezier.
Achtergrond van de tweede lezing (Efeziërs 2: 4-10)
De tweede lezing uit de brief aan de Efeziërs richt zich op de vraag hoe Gods plan voor de verlossing van de wereld wordt uitgewerkt door Christus. Begrippen als ‘geloof’, ‘gave’, ‘genade’ en ‘niet op jezelf roemen’ staan centraal in de boodschap van deze brief. Het wezen van de verlossing komt niet door de werken van de Joodse Wet, maar is Gods vrije gave die tot ons komt door het geloof in Christus.
Tweede lezing: Efeziërs 2: 4-10
Broeders en zusters, God die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan Zijn genade dankt gij uw redding. En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus, om de naderbij komende eeuwen de overgrote rijkdom van Zijn genade te tonen door Zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus. Ja, aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof; niet aan uzelf: Gods gave is het; niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen. Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus om in ons leven de goede daden te realiseren die God voor ons al bereid heeft.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 3: 14-21)
Johannes verkondigt steeds weer in zijn evangelie dat wij het eeuwig leven vinden door het geloof in Christus, waardoor wij in Hem blijven en Hij in ons blijft. Heel belangrijk is daarbij Jezus ‘uur’, waartoe Hij in de wereld gekomen is, namelijk Zijn ‘uur’ van verheffing en verheerlijking. Johannes bedoelt daarmee dat Jezus’ lijden en sterven aan het kruis een volledige zelfgave in liefde is van de Zoon aan de Vader. Aan het kruis neemt de Zoon geheel de zonden der wereld op zich en brengt verzoening en verlossing door Zijn offer van liefde tot het uiterste. Daarom vergelijkt Jezus Zijn verheffing aan het kruis met de verheffing van de bronzen slang tijdens de woestijnjaren in de tijd van Mozes. We lezen hierover in Numeri 21:8-9, dat toen de Israelieten in ontevredenheid en geklaag Gods gave van het manna hadden afgewezen, God giftige slangen zond die vele Israëlieten de dood brachten. Maar God gaf Mozes toen ook een opdracht om een bronzen slang te maken en die te verheffen op een paal, waarna een ieder die met geloof in God zou opzien naar die bronzen slang, niet zou sterven maar redding zou vinden. Hierin gaf God in het Oude Testament reeds een voorafbeelding van de verheffing van het kruis en de verrijzenis van Zijn Zoon, door wie het eeuwig leven tot ons komt.
Evangelie: Johannes 3: 14-21
In die tijd sprak Jezus tot Nikodemus: “De Mensenzoon moet omhoog worden geheven zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben. Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben. God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered. Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon Gods. Hierin bestaat het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren. leder die slecht handelt heeft afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe, uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden. Maar wie de waarheid doet gaat naar het licht, opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.”
Overweging
Vandaag wil ik nadenken over die man die Jezus in het duister van de nacht kwam bezoeken: Nikodemus. Wie was hij en wat kunnen we van hem leren, vooral in deze veertigdagentijd? Hij was een van de meest vooraanstaande, een van de meest gerespecteerde geestelijke leiders onder de Farizeeën. Hij werd vereerd als een zeer wijs, gezaghebbende Farizeeër waar de andere Farizeeërs naar opkeken. Hij was ook een gerespecteerd lid van het Sanhedrin, de Joodse Hoge Raad, die tezamen met de Hogepriesters de religieuze leiders van het volk van Israël waren. Maar sinds Nikodemus steeds meer Jezus had meegemaakt, raakte hij in een diepe innerlijke strijd. Nikodemus ervaarde hoe zijn hart steeds meer overhoop raakte door wat hij Jezus zag doen en prediken. Hij kon zich niet losmaken van een groeiend ontzag voor Jezus, van de groeiende overtuiging dat in Jezus Gods kracht op opmerkelijke wijze werkte en dat Jezus’ onderricht uitzonderlijk was. Nikodemus raakte steeds meer in de ban van Jezus.
Maar Nikodemus zag ook de groeiende vijandigheid onder zijn mede-Farizeeën ten opzichte van Jezus. Hij hoorde hoe fel de andere Farizeeën onderling over Hem spraken, hoe ze Hem met grimmigheid een valse profeet noemden die het volk misleidde en een gevaar begon te worden. Nikodemus wist daarom dat hij uiterst voorzichtig moest zijn met zijn innerlijke ontzag voor Jezus, want als de andere Farizeeën dat zouden opmerken, dan kon hij in één keer heel die vooraanstaande, hoog-gerespecteerd positie kwijt kunnen raken. Dan was zijn leven, maar ook dat van zijn vrouw en familie, in diepe ellende gestort.
En toch kon hij zich niet losmaken van dat groeiend gevoel dat Jezus een nabijheid tot God leek te hebben en dingen over God zei, die Nikodemus onrustig deed afvragen of Jezus toch de Messias was. Nikodemus kon zich niet ontdoen van het groeiend verlangen om Jezus te mogen spreken. Daarom kwam het moment dat hij Jezus in de nacht is gaan opzoeken. Nikodemus opende het gesprek met het uitspreken van zijn diepe respect en ontzag voor Jezus, zoals we in een paar verzen vóór het begin van deze evangelielezing lezen: “Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt, want niemand kan die tekenen doen die U verricht als God niet met Hem is” (Joh.3:2). Jezus sprak toen over “opnieuw geboren worden”. Het heeft niet te maken met opnieuw uit de schoot van je moeder komen, dus niet met dit gewone leven zoals we dat elke dag leven. Nee, opnieuw geboren worden heeft te maken met deel worden aan iets dat geheel nieuw is, dat met God van doen heeft, iets dat Jezus het Rijk God noemde: “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als een mens niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Rijk Gods niet zien” (v.3). Opnieuwgeboren worden heeft te maken met geloven. Jezus noemde het “opnieuw geboren worden uit de Heilige Geest”. Het komt wanneer je jezelf aan Jezus kunt toevertrouwen, het heeft te maken met verbonden zijn met Hem die het Licht is dat God de Vader in deze wereld heeft gezonden om de wereld te redden van de duisternis.
De evangelist Johannes voert ons dan binnen in de tegenstellingen waar zijn evangelie zo beroemd voor is: licht en duisternis, geloven en ongeloof, eeuwig leven en eeuwige dood, verloren gaan en gered worden. Het gaat bij al deze tegenstellingen om Jezus, en om de liefde van de Vader. Het gaat om je tot Hem wenden, je met Hem verbinden, je op Zijn woorden richten… of juist niet.
Er is een duisternis dat een bedreigende realiteit is, die zich gekeerd heeft tegen het licht van Gods wezen. Deze realiteit van duisternis uit zich op zovele wijzen in het bestaan en het beïnvloedt heel de mensheid. Het is een duisternis waardoor de mens verloren kan raken. En Jezus zegt aan Nikodemus dat er ook duisternis is wanneer mensen kiezen voor een zondige levensstijl, wanneer zij zich niet wensen toe te vertrouwen aan het Licht, wanneer zij zich niet wensen te laten aanspreken door de waarden en de morele richting van Jezus woorden en van heel Zijn persoon, omdat zij geen veranderingen wensen aan te brengen in wat ze doen en hoe ze leven en handelen. En dan gebeurt wat we zojuist Jezus hoorden zeggen in de evangelielezing: “dan gaan zij niet naar het licht toe”. Licht en waarheid staan dan tegenover duisternis en dood.
Nikodemus kon die nacht zich er nog niet toe brengen die grote stap te zetten om zich openlijk in geloof te verbinden aan Jezus. Maar hij had die nacht wel de eerste stappen gezet naar het Licht toe. En wanneer Jezus later gevangen genomen wordt en geboeid voor het Sanhedrin verschijnt, dan zal Nikodemus het voor Jezus proberen op te nemen. Wanneer Jezus dan aan het kruis verheven, sterft, wanneer Hij alles volbrengt opdat het licht de duisternis overwint, dan is Nikodemus daar. Vanaf dat moment keert hij zich geheel tot het Licht der wereld en zal vanaf dan er openlijk voor uitkomen een leerling van Jezus te zijn. Samen met Jozef van Arimatéa haalt Nikodemus Jezus’ dode lichaam van het kruis en geeft het aan Maria, zodat zij haar overleden Zoon nog eenmaal in haar armen mag houden. Dan verzorgen Nikodemus en Jozef van Arimatéa de Joodse rituelen en leggen Jezus in het graf. Nikodemus zal in de tijd die daarop volgt, meemaken en steeds dieper gaan begrijpen wat Jezus bedoeld had met die uitdrukking: “verhoogd worden”: Nikodemus mocht meemaken dat Jezus die aan het kruis verhoogd was geweest, in de verrijzenis ook verhoogd werd uit de dood en in de hemelvaart verhoogd werd in goddelijke majesteit aan de rechterhand van de Vader. Steeds weer zal Nikodemus teruggedacht hebben aan Jezus’ woorden in die nacht: “De mensenzoon moet omhoog worden geheven..opdat een ieder die gelooft in Hem, eeuwig leven zal hebben”.
Deze vierde zondag van de veertigdagentijd draagt de naam “Zondag Laetare”, vernoemd naar het eerste woord in het Latijn van het openingsantifoon van deze zondag, genomen uit Jesaja 66:10 “Verheug u, Jeruzalem, komt allen samen die haar liefheeft, en juicht van vreugde, allen die eens hebt getreurd”. Dat is een krachtige oproep tot geloven. Dat is de weg gaan die we bij Nikodemus leren: geloven is een weg van vallen en opstaan. Geloven is een levensweg, waarin we soms heel enthousiast waren over de dingen van de Heer en later toch soms weer een stuk wegdreven, meegesleurd door de duisternis. Geloven gaat om de keuzen die wij maken. Geloven gaat om de woorden van Jezus horen en er ook oprecht naar trachten te leven. En dat is lang niet altijd gemakkelijk. Geloven heeft te maken met een relatie onderhouden met God, die liefde is: door Hem te zoeken in momenten van gebed, in de Eucharistie en in de andere sacramenten en gebedsdiensten. Geloven heeft te maken met: de Heilige Geest de ruimte geven om jouw concrete leven te richten en te ondersteunen.
Omdat geloven en in het licht leven niet vanzelfsprekend en lang niet altijd gemakkelijk is, hebben we allemaal de bezinning en de eerlijke zelf-reflectie nodig waar het in de veertigdagentijd om gaat. “Zondag Laetare”, “Zondag Verheug U” kijkt al vooruit naar de verrijzenis, naar de hoop, naar de kracht van Gods Licht. Laten we daarom deze overweging afsluiten met die woorden van v.16 van onze evangelielezing: “Want alzo zeer heeft God de wereld lief gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben”.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie