Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 63: 16-17,19 64: 3-7)
Rond het jaar 539 v. Chr. versloeg koning Cyrus van Perzië de Babyloniërs. Hij had een minder agressief beleid dan de Babylonische heersers hadden gehad. Koning Cyrus gaf toestemming aan de Joodse ballingen in Babylonië, die daar ondertussen al vijftig jaar in ballingschap leefden, om terug te keren naar hun land. Ze merkten bij terugkeer dat er heel veel was veranderd. Ze begonnen met de herbouw van Jeruzalem en het bouwen van een nieuwe tempel voor Jahweh, de God van hun voorvaderen. De Israëlieten waren zich ervan bewust dat hun vroegere ontrouw aan het verbond met Jahweh en het steeds weer in de wind slaan van de oproepen van de profeten ertoe hadden geleid dat zo een zware straf over hen was gekomen. Ze roepen tot God om vergeving en mededogen.
Eerste lezing: Jesaja 63: 16-17,19 64: 3-7
Gij Heer, zijt onze Vader, Gij onze Verlosser en uw Naam is eeuwig! Waarom, Heer, liet Gij ons van uw wegen afdwalen, zodat ons hart verstokt werd en U niet meer vreesde? Keer U weer tot ons omwille van uw dienaren. Omwille van de stammen, die uw eigendom zijn. Scheur toch de hemel open en daal af en de bergen zullen beven voor uw aanblik. Gij alleen zijt God en Gij staat bij al wie op U durft hopen. Gij komt hen tegemoet, die met vreugde gerechtigheid beoefenen, die bij al wat ze doen aan U denken! Vertoornd waart Gij op ons, maar wij volharden in het kwaad: hoe zouden wij ooit redding kunnen vinden? Wij allen waren als onreinen, onze goede werken als kleding, door stonden bevuild. Als bladeren zijn we afgevallen en de wind van onze zonden heeft ons meegevoerd. Niemand die er aan dacht uw Naam aan te roepen, die op U zijn vertrouwen durfde stellen: Gij had immers uw aangezicht van ons afgewend en Gij had ons prijsgegeven aan onze zonden. Toch zijt Gij, Heer, onze Vader; wij zijn de klei, Gij de boetseerder: wij zijn slechts het werk van uw handen. Blijf niet eindeloos op ons vertoornd, Heer, en wil onze ongerechtigheid niet voor altijd indachtig zijn: zie op ons neer: wij zijn uw volk!
Tussenzang: Ps. 80
Refrein: GOD VAN DE HEERSCHAREN, RICHT ONS WEER OP: LACH ONS WEER TOE EN WIJ ZULLEN GERED ZIJN.
1. Herder van Israël, hoor ons aan,
Die troont op de Cherubs, verschijn met luister.
Werp Uw macht in de strijd,
kom om ons bij te staan.
2. God van de Heerscharen, keer toch terug,
zie neer uit de Hemel en let op Uw wijngaard.
Bescherm wat Uw eigen hand heeft geplant,
het stekje dat Gij hebt gekweekt.
3. Laat Uw hand op Uw gunsteling rusten,
op het kind dat Gij groot gebracht hebt.
Nooit meer zullen wij U verlaten:
Bewaart Gij ons leven, dan prijzen wij U.
Achtergrond van de tweede lezing: (1 Korintiërs 1: 3-9)
De opening van Paulus’ eerste brief aan de gemeente van de Griekse havenstad Korinte begint met een groet die de wens om zegen inhoudt voor deze gemeente die Paulus zelf gesticht heeft en liefheeft. Hij spreekt een dankzegging uit aan God, waarin hij de reden aangeeft voor zijn dankbaarheid. Dan komt het thema waarom de Kerk deze tekst heeft uitgekozen als tweede lezing voor deze eerste zondag van de adventstijd. Paulus roept ons namelijk op om waakzaam te zijn. Hij bedoelt daarmee dat wij door gebed en zelf-reflectie in een echte gemeenschap met Christus moeten blijven leven. Dan zullen wij gereed zijn wanneer de dag en het uur is aangebroken dat de Heer wederkomt om de verlossing te voltooien.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 1: 3-9
Broeders en zusters, genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus! Steeds weer zeg ik God dank voor zijn genade, die u in Christus Jezus is gegeven. Want in Christus zijt gij, naarmate zijn getuigenis bij u ingang vond, in ieder opzicht rijk begiftigd met alle gaven van woord en kennis. Op dit punt komt gij niets te kort, terwijl gij vol verwachting uitziet naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus. Hij zal u ook doen standhouden tot het einde, zodat u geen blaam treft op de dag van onze Heer Jezus. God is getrouw, die u geroepen heeft tot gemeenschap met zijn Zoon onze Heer Jezus Christus.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 13: 33-37)
Op de eerste zondag van de advent, kijkt de Kerk in haar liturgie nog niet zozeer naar die eerste komst van Christus, tweeduizend jaar geleden, toen Gods Zoon na eeuwen van aankondiging door de profeten, geboren is in de stal van Bethlehem. Nee, aan het begin van de advent richt de liturgie zich op de tweede komst van Christus, wanneer Hij zal wederkomen in heerlijkheid, en zal oordelen over de levenden en de doden. Hij zal dan de verlossing voltooien. Wanneer Zijn tweede komst zal zijn, weet niemand: noch voor ons persoonlijke leven, noch voor het einde der wereld. Daarom roept Christus ons op tot waakzaamheid en geloof.
Evangelie: Marcus 13: 33-37
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Weest op uw hoede, weest waakzaam; want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is. Het is er mee als met een man die in het buitenland vertoeft. Bij het verlaten van zijn huis heeft hij aan zijn dienaars het beheer overgedragen, aan ieder zijn taak aangewezen en de deurwachter bevolen waakzaam te zijn. Weest dus waakzaam, want gij weet niet wanneer de heer des huizes komt: ‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg. Als hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden. En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen: weest waakzaam!”
Overweging:
Een centraal sleutelwoord voor de Adventstijd is het begrip “waakzaamheid”. Het woord roept ons allen op tot bezinning, tot nadenken over ons leven. De oproep “Weest waakzaam”, die we in de advent vaak zullen horen, roept ons op om met verwachting uit te zien naar datgene wat ons bestaan inhoud, levensvreugde en zin zal geven.
Een illustratie van wat die bijbelse oproep “weest waakzaam” betekent, -een illustratie die ik geregeld in overwegingen de mensen voorhou-, is deze: Laten we een moment denken aan onze luchthaven. De vlucht is al een tijdje geland en nu zullen elk moment de eerste passagiers uit de deuren van de aankomsthal kunnen komen met hun bagage in de hand. Alle aanwezigen buiten kijken waakzaam en vol verwachting naar die deuren. Zodra de passagiers eruit beginnen te komen, speuren de aanwezigen nog aandachtiger naar de gezichten van de passagiers, want ze willen voorkomen dat degene die ze zijn komen ophalen en die ze hartelijk willen verwelkomen, door hen niet zouden worden gezien. Want als je niet waakzaam bent, zou het kunnen gebeuren dat je die persoon of personen over het hoofd hebt gezien en dat ze dus verderop zullen staan rondkijken, in eerste instantie misschien wat teleurgesteld om ze nog niet die enthousiaste begroeting krijgen die ze verwacht hadden. Om dat te voorkomen, kijken de aanwezigen waakzaam en gespannen naar alle passagiers die naar buiten komen.
Zo roept de Adventstijd ons op om met verwachting uit te zien naar God. En om waakzaam na te denken over wat in ons leven beter kan. Het gaat erom dat we moeten voorkomen dat de komst van God aan ons voorbijgaat. Om te voorkomen dat we leven alsof God er niet echt zou zijn. Daarom heeft de adventstijd ook een aspect van vergiffenis vragen voor de tekortkomingen, onze fouten en zonden die ons traag maken in het geloofsleven en die maken dat we een stuk verwijderd raken van het enthousiasme voor de dingen van God.
We weten allemaal dat de aanwezigheid van God niet altijd even duidelijk en voor de hand liggend is. Het leven beproeft ons geloof op zovele manieren. Er zijn geregeld moeilijke beproevingen. Zoals de stress die de armoede met zich meebrengt. Of de harde kanten van de maatschappij. Of het verlies van dierbaren door tragische ongelukken of door sluipende ziekten of moeilijke aandoeningen. Of het intense verdriet over relaties die stukliepen, die je zoveel pijn brachten en je het gevoel gaven van onmacht en van stank voor dank te hebben gekregen voor alle opofferingen en inspanningen die je gegeven had voor die relatie. Dit soort beproevingen zullen we enkel goed doorstaan als we voldoende gewend zijn om te bidden, om zaken te overwegen, en ze in een groter perspectief te kunnen gaan zien, en zo de kracht en de moed kunnen vinden om sommige van onze verwachtingen los te laten als dat moet en in de veranderde situaties nieuwe mogelijkheden te gaan ontdekken.
Ook de verleidingen van de materiële zaken vormen ook een reden om waakzaam te leven, om in gelovige bezinning en regelmatig gebed de dingen van je leven te overdenken. De ‘aardse dingen’, of de ‘wereldse dingen’ zoals we dat zo mooi kunnen zeggen, kunnen ons ongemerkt in hun greep krijgen. Beetje bij beetje beginnen we dan te veranderen en zonder er voldoende bewust van te zijn, beginnen we de dingen van God te verwaarlozen. Zonder het te merken verschuiven we sommige grenzen steeds weer een beetje en raken we geleidelijk aan steeds meer verwijderd van een gelovige, dankbare gerichtheid op God. Die godsdienstige gevoeligheid van het gebed, van naar de kerk gaan, van bezig zijn met het Woord, van onze inzet voor een goede, rechtvaardige samenleving en voor het milieu: al die dingen die onze gelovige binnenkant creatief, rijk en warm houden, gaan dan heel geruisloos meer en meer naar de achtergrond van ons bestaan. Als dit proces te lang doorgaat, dreigen ze op gegeven moment slechts een vage herinnering te gaan worden, die niet veel meer met onze huidige levensstijl van doen heeft.
De adventstijd is daarom aan de ene kant een vreugdevolle gezellig tijd, een tijd van uitzien naar het naderende kerstfeest, dankbaar voor alles wat ons licht en warmte brengt in het leven, maar de adventstijd is ook doortrokken van die oproep tot bezinning. De advent draagt daarom de liturgische kleur paars, want dat is de kleur van bezinning. “Wees waakzaam”, zegt de adventstijd steeds weer. Deze oproep houdt samen met het feit dat we maar onvolmaakte mensen zijn. Vaak hebben we veel van het gebed laten liggen en zijn we geleidelijk aan minder tijd en aandacht gaan besteden aan die religieuze binnenkant van onze persoon. Misschien is ook ons omgaan met mensen om ons heen ruwer of harder geworden. Misschien is het materialisme en individualisme ook meer terrein gaan winnen in ons concrete leven. En zo is God misschien daardoor ook een mindere rol gaan spelen in ons leven.
Gewoon omdat dit een stuk realiteit is, hebben we de bezinning van de adventstijd echt nodig. De eerste lezing is daarom heel belangrijk om in alle eerlijkheid tot die zelf-reflectie te komen. De tekst van Jesaja verwoordt heel krachtig dat besef van eigen onvolmaaktheid, dat besef van het geleidelijk aan afgedreven zijn van de dingen van God: “Wij allen waren als onreinen, onze goede werken als kleding door stonden bevuild; als bladeren zijn we afgevallen en de wind van onze zonden heeft ons meegevoerd. Niemand die er aan dacht uw Naam aan te roepen, die op U zijn vertrouwen durfde stellen: Gij had immers uw aangezicht van ons afgewend en Gij had ons prijsgegeven aan onze zonden.”
Zelf-reflectie is wezenlijk om te kunnen komen tot innerlijke groei. Het helpt ons om een goede visie te ontwikkelen en om met een positieve, gelovige houding om te gaan met de uitdagingen van het leven en met de taken die wij krijgen toevertrouwd. Zelf-reflectie ziet de eigen tekortkomingen onder ogen, wetend dat wij altijd mogen steunen op Gods barmhartigheid.
Ook dit is heel duidelijk in die eerste lezing van Jesaja. De profeet roept Israël op tot zelf-reflecie maar weet dat Gods Geest hem ook de barmhartigheid van God doet verkondigen. Gods vergeving naar ons mensen toe, wanneer wij oprecht ons weer tot God keren, is een houvast en zekerheid van het geloof. Daarom roept Jesaja tot God: “Toch zijt Gij, Heer, onze Vader; wij zijn de klei, Gij de boetseerder: wij zijn slechts het werk van uw handen. Blijf niet eindeloos op ons vertoornd, Heer, en wil onze ongerechtigheid niet voor altijd indachtig zijn: zie op ons neer: wij zijn uw volk!”
Laten we in deze adventstijd naast de gezellige dingen ook tijd en aandacht vrij maken voor bezinning en voor het weer versterken van onze religieuze binnenkant. Laten we echt ter harte nemen wat Jezus tot ons zegt op deze eerste adventszondag: “Weest dus waakzaam, want gij weet niet wanneer de heer des huizes komt: ‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg. Als hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden. En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen: weest waakzaam!”
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie