Achtergrond van de eerste lezing (Maléachi 1:14 – 2: 2.8-10)
Het profetisch werk Maléachi is het laatste boek in het Oude Testament. De naam betekent in het Hebreeuws “Mijn Boodschapper” en dat is de profeet inderdaad. Zijn profetische woorden weerklinken in de tijd na de bouw van de tweede tempel van Jeruzalem, toen de veel Joodse ballingen waren teruggekeerd uit Babylonië. Maléachi klaagde die priesters aan die hun plicht om goede leiders van het volk te zijn, ernstig verwaarloosden. Deze priesters droegen vaak minderwaardige offers op aan God, zoals blinde, kreupele en zieke dieren, terwijl ze de sterke, gezonde dieren voor zichzelf hielden. Deze priesters hadden voor de gemeenschap een voorbeeld moeten zijn van een integere levenswandel en van trouw aan het verbond met God. Maar doordat zij onoprechte leiders waren, werden zij er mede oorzaak van dat steeds meer Israelieten ontrouw werden aan het verbond dat Jahweh eens gesloten had met Israël.
Eerste lezing: Maléachi 1:14 – 2: 2.8-10
“Ik ben een grote koning”, zegt de Heer van de hemelse machten, “en Mijn naam wordt gevreesd onder de volken. Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit: Wanneer u niet luistert en wanneer u zich niet bekommert om de glorie van Mijn naam – zo spreekt de Heer van de hemelse machten -, dan laat Ik een vloek over u komen, dan vervloek Ik de zegeningen, die u gegeven zijn. U bent van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen; u hebt het verbond met Levi teniet gedaan, – zo spreekt de Heer van de hemelse machten -. Daarom zal Ik zorgen dat u bij het hele volk verguisd en versmaad wordt, omdat u Mijn wegen niet hebt bewandeld en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien. Hebben wij niet allen één vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom bedriegen wij elkaar dan en schenden wij daarmee het verbond, dat met onze vaderen is gesloten?”
Tussenzang: Ps. 131
Refrein: HEER, BEWAAR MIJN HART IN VREDE BIJ U.
1. Mijn hart is niet hoogmoedig, Heer,
mijn ogen kijken niet verwaand.
Ik streef ook niet naar grote daden
hoger dan ik reiken kan.
2. De stormen zijn bedaard in mij,
en vredig is mijn geest.
Zoals een kind op moeders schoot,
zo veilig voel ik mij.
3. Zoek, Israël, uw toevlucht bij de Heer,
van nu af voor altijd.
Eer aan de Vader, de Zoon en de Geest,
van nu af tot in eeuwigheid.
Achtergrond van de tweede lezing: (1 Tessalonicenzen 2: 7-9, 11)
Wanneer Paulus vanuit Korinte zijn brief schrijft aan de gemeente van Tessalonica, benadrukt hij dat zijn verkondiging van het evangelie van Christus geheel belangeloos was geweest, zonder enig verlangen naar eer of geld. Hij had enkel een grote liefde gehad voor hen die tot het geloof in Christus waren gekomen. Hij had in Tessalonica door hard te werken in zijn oorspronkelijke beroep als tentenmaker, zelf in zijn onderhoud voorzien, terwijl hij in zijn vrije tijd het evangelie had gepredikt en de nieuwe gelovigen had gevormd in het geloof. Hij dankt God voor de openheid van de Tessalonicenzen, die in zijn verkondiging over Christus het woord van God zelf hebben herkend.
Tweede lezing: 1 Tessalonizensen 2: 7-9, 11
Broeders en zusters, wij zijn zachtzinnig met u omgegaan als een moeder die haar kinderen voedt en koestert. We waren u zo innig genegen, dat wij u graag met het evangelie van God ons eigen leven hadden geschonken; zo lief was u ons geworden. U herinnert u toch, broeders en zusters, onze moeite en inspanning. Terwijl wij u het evangelie van God verkondigden, hebben wij dag en nacht gewerkt om maar niemand van u tot last te zijn. En daarom danken wij God zonder ophouden, dat u het goddelijk woord der prediking van ons hebt ontvangen en aanvaard, niet als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God; en het blijft werkzaam in u die gelooft.
Achtergrond van de evangelielezing: (Matteüs 23: 1-12)
We komen in het evangelie van deze zondag weer de farizeeën tegen. Misschien een goed moment om toch even te vragen: wie waren de farizeeën eigenlijk? De farizeeën vormden in de tijd van Jezus een Joodse religieuze stroming, die zowel een politieke partij als een sociale beweging was. Zij zijn zo’n 150 jaar vóór Christus ontstaan. Hoewel sommige priesters farizeeër waren, bestond de partij hoofdzakelijk uit leken. Er waren maar weinig farizeeën die sociaal of financieel tot de elite of vooraanstaanden van Israël behoorden. Ze waren scherpzinnige uitleggers van de Tora, de Wet van Mozes, en hielden zich hier behoorlijk streng aan. Ze hadden ook specifieke tradities, waarvan sommige de Wet strenger maakten, terwijl andere farizeese tradities de Tora juist afzwakten. Ze waren vaak afstandelijk en neerbuigend naar de grote groep armere Joodse landgenoten, die echter meestal met religieus ontzag naar ze opzagen.
Evangelie: Mt. 23: 1-12
In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: “Op de leerstoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken. Alles wat zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen ‘rabbi’ genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar een Meester en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van u op aarde ‘vader’; gij hebt maar één Vader, de hemelse. En laat u ook geen ‘leraar’ noemen; gij hebt maar één leraar, de Christus. Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn. Alwie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”
Overweging:
Vandaag zou ik de lezingen willen overwegen vanuit het thema: “Gij zijt allen broeders en zusters”.
Terwijl ik deze overweging schrijf, is gisteren met een plechtige Eucharistieviering het eerste gedeelte van de synode in Rome afgesloten. Deze synode is echt de vrucht van Paus Franciscus die een grote passie heeft voor een Kerk die doortrokken is van de enige echt-levengevende kracht die er is: de liefde. Maar dan wel échte liefde: de liefde zoals we die in Jezus zien: een liefde die dienend is en positief ingesteld is, een liefde die ondersteunend is, die met aandacht kan luisteren en die de ander bevestigt in zijn of haar waardigheid.
We zien dit duidelijk terug in Jezus’ woorden in het evangelie. Hij was niet erg gecharmeerd van de authoritaire, vaak hooghartige houding waarmee vele farizeeën zich lieten gelden bij de mensen om hen heen. De farizeeën werden scherp zodra ze zich in hun positie bedreigd voelden. Ze bleven graag de baas over de eenvoudig gelovigen, waren daarom wantrouwig en duldden geen tegenstand of een andere mening. Jezus was duidelijk niet op zo’n houding gesteld: “Doet en onderhoudt alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken. Alles wat zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen ‘rabbi’ genoemd worden”.
Dit gedrag sluipt steeds weer binnen in de samenlevingen van de mensheid. In vele religieuze groeperingen is authoritair gezag, dus wie het voor het zeggen heeft -soms tot in de kleinste details- en het afdwingen van gehoorzaamheid, een grote issue. In de periode van het communisme was ook precies dit punt een grote moeilijkheid dat tot veel spanningen, boosheid en wrok heeft geleid. Maar ook in vele bedrijven, organisaties en vereningen, en in menige relatie en menig huwelijk, is het lang niet altijd rozegeur en maneschijn. Over de hele wereld zijn er ook heel wat liturgiegroepen, koren, catechese- en diaconiegroepen waar er spanningen zijn door bazig gedrag van sommige leidinggevenden. En dat er wat dit betreft niets nieuws onder de zon is, leren we uit de eerste lezing, waar God het meer dan twee duizend jaar geleden ook al nodig vond om via de profeet Maléachi een deel van de priesters in Israël stevig aan te spreken over hun gedrag.
Paus Franciscus roept de Kerk op om synodaal te zijn. Dat wil zeggen: het werkelijk waar te maken wat Jezus ook deze zondag weer in het evangelie zegt: “Gij zijt allen broeders en zusters”. Bij het Tweede Vaticaans Concilie, de grote kerkvergadering van bisschoppen dat van 1963-1965 in Rome gehouden werd, werd de intentie uitgesproken dat er in de Kerk een veel grotere rol moest zijn voor de leken. We weten dat iedereen door het doopsel doortrokken is van dezelfde Heilige Geest, die aan iedereen gaven geeft tot opbouw van de Kerkgemeenschap en die ons allen een roeping geeft om Jezus uit te dragen, om met gelovig vertrouwen te bidden en om als vele lidmaten van de Kerk een krachtige aanwezigheid te zijn in de maatschappij. Maar ondanks de inspirerende woorden van zoveel jaar geleden, zagen we dat de wijze van leidinggeven van vele kardinalen, bisschoppen en priesters, er toch een is, van maar mondjesmaat echt ruimte geven aan de leken. Er zijn daarom ook genoeg geestelijken en ook sommige groepen leken, die vinden dat Paus Franciscus maar verwarring schept met de synode en dat hij met het synodaal proces de Kerk schade brengt. Sommigen zeggen onomwonden: “De bisschoppen zijn niet gewijd om te luisteren maar om leiding te geven”.
Soms lijkt er maar weinig terecht te zijn gekomen van wat Jezus deze zondag in het evangelie met zoveel nadruk tot Zijn apostelen zegt. Het lijkt dat onder allerlei Christelijke denominaties, dus echt niet alleen in onze Katholieke Kerk, er zoveel argumenten worden gebruikt en men zozeer gewend is aan de ontstane kerkelijke realiteit, dat men zelf niet meer ziet hoe ver men ten aanzien van gezag en leidinggeven, en in de onderlinge verhoudingen binnen de Kerk of gemeente, is afgedreven van Jezus’ krachtige ideaal dat wij in het evangelie van deze zondag weer horen: “Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar een Meester en gij zijt allen broeders en zusters. En noemt niemand van u op aarde ‘vader’; gij hebt maar één Vader, de hemelse. En laat u ook geen ‘leraar’ noemen; gij hebt maar één leraar, de Christus”.
Niet het feit dat er leiding moet worden gegeven en dat er gewijde geestelijken zijn, is het probleem. Het gaat om de sfeer en de onderlinge verhoudingen binnen de Kerk, de bisdommen en parochies, binnen religieuze gemeenschappen en gebedsgroepen.
Jezus haalt daarom iets aan dat heel wezenlijk is wanneer wij als Kerk doortrokken willen blijven van een liefde zoals Hij heeft liefgehad. En dat is is de houding van nederigheid en dienstbaarheid: “Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn. Alwie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”
Paus Franciscus heeft het gisteren in zijn preek bij de slotviering van deze eerste sessie van de synode heel mooi overwogen. Hij sprak duidelijk vanuit heel zijn hart, toen hij zei: “Zusters en broeders, aan het einde van dit stuk synodale weg dat we de afgelopen maand hebben afgelegd, is het belangrijk om na te denken over het “principe en de grondslag” van waaruit alles begint en opnieuw begint: liefde. Heb God lief met ons hele leven en heb onze naasten lief als onszelf. Niet onze strategieën, niet menselijke berekeningen, niet de mode van de wereld, maar het liefhebben van God en de naaste: dat is het middelpunt van alles. Maar hoe vertaal je die impuls van liefde? Ik stel twee werkwoorden voor, twee bewegingen van het hart waarover ik zou willen nadenken: aanbidden en dienen”.
“Gij zijt allen broeders en zusters”. De achtergrond van deze woorden van Jezus is niet een oppervlakkige vriendelijkheid onder mensen of slechts een oproep tot een democratische levensvorm. Nee, wat Jezus ons in het evangelie leert is dat wanneer wij ons diep bewust worden van echte realiteit van de liefde van God en van de vergeving van zonden die Hij brengt door het kruis, dan vinden we daarin het fundament om de medemensen als broeders en zusters te zien, als kinderen van eenzelfde barmhartige Vader. Een houding van aanbidden en van verwondering over God, doet ons dan steeds wezenlijker inzien dat we God niet kunnen beheersen en Zijn liefde niet in onze plannen kunnen opsluiten; maar dat Zijn werk altijd weer onvoorspelbaar en ongrijpbaar is. Het doet ons waakzaam zijn om niet onszelf in het middelpunt te plaatsen; in plaats van God.
De dienstbaarheid leren we daarom van Jezus, Gods mensgeworden Zoon: door hoe Hij met mensen omging, door Zijn parabels en Zijn leer, maar vooral door het mysterie van het kruis en de vreugde van de verrijzenis. De dienstbaarheid is nog steeds de unieke eigenschap van Jezus. Als de Levende Heer zal Hij ons leiden wanneer wij ons daarvoor openstellen. Liefde is de diepste gave die we in het geloof ontvangen en liefde is de meest wezenlijk levensopdracht die ons vormt als mensen. Of zoals een bekende spreuk zegt: “Wat liefde bouwt, dat blijft bestaan”.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie