Commentaar op de lezingen van de 21e zondag door het Jaar (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 22: 19-23)

Hoofdstuk 22 van het Oudtestamentische boek Jesaja brengt ons terug naar ongeveer 700 v.Chr. De legers van de Assyriërs hadden grote delen van Israël geplunderd en waren rondom Jeruzalem gelegerd. In Jeruzalem was op dat moment Shebna de hofmaarschalk van koning Hizkia. Shebna’s hoge positie van ‘hofmaarschalk’ betekende dat hij de eerste minister van de regering was en tevens beheerder van het paleis. Maar omdat hij pro-Assyrië was, werd hij uit zijn hoge ambt gezet. Zijn opvolger is Eljakim, wiens naam in het Hebreeuws betekent: “God heeft doen opstaan”. Eljakims grote bestuurlijke macht wordt in deze lezing als volgt beschreven: “De sleutel van Davids huis zal Ik op zijn schouder leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten en als hij sluit, zal niemand opendoen”. Deze symboliek van de sleutel als teken van grote bestuurlijke of herderlijke verantwoordelijkheid wordt hier gebruikt voor de nieuwe hofmaarschalk Eljakim en zal straks in het evangelie door Jezus gebruikt worden voor Simon Petrus.

Eerste lezing: Jesaja 22: 19-23

Zo spreekt de Heer tot Shebna, de overste van de tempel: “Ik zal u van uw post verjagen en u stoten uit uw ambt. En dan zal Ik mijn dienaar roepen, Eljakim, de zoon van Chilkia, en hem bekleden met uw gewaad, hem tooien met uw sjerp en aan hem uw taak in handen geven. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. De sleutel van Davids huis zal Ik op zijn schouder leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten, en als hij sluit, zal niemand opendoen. Ik zal hem vastslaan als een spijker op een stevige plek, en hij wordt een erezetel voor het huis van zijn vader. Zo spreekt de almachtige Heer”.

Tussenzang:  Psalm 138

Refrein: UW GOEDHEID, HEER, BLIJFT DUREN ZONDER EINDE, VERGEET HET MAAKSEL VAN UW HANDEN NIET

1. U wil ik prijzen, Heer, uit heel mijn hart,

omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd.

Ik zing voor U en alle hemelmachten

en werp mij neer, gebogen naar Uw heiligdom.

2. U prijs ik om Uw goedheid en Uw trouw,

want Uw belofte hebt Gij mateloos vervuld.

Wanneer ik tot U riep hebt Gij mij steeds verhoord,

Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.

3. Waarlijk verheven is de heer, die let op de geringe,

maar op de trotsen neerziet van omhoog.

Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde,

vergeet het maaksel van Uw handen niet.

Achtergrond van de tweede lezing (Romeinen 11:  33-36)

De afsluiting van hoofdstuk 11 van Paulus’ brief aan de Romeinen is een verheven lofzang op Gods wijsheid. In de voorgaande tekst had Paulus diep nagedacht en onderwezen over hoe God aan zowel het volk van Israël als aan alle andere volkeren verlossing brengt in en door Christus. Gods verlossingsplan is wonderlijk en strekt zich uit over vele eeuwen. Dit leidt Paulus ertoe God te prijzen voor Zijn ondoorgrondelijke wijsheid.

Tweede lezing: Romeinen 11: 33-36

O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Wie kent de gedachte des Heren ? Wie is zijn raadsman geweest? Wie kan vergoeding eisen voor wat hij God heeft gegeven? Want uit Hem en door Hem en voor Hem zijn alle dingen. Hem zij de glorie in eeuwigheid! Amen.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 16: 13-20)

De passage uit het evangelie van Matteüs van deze zondag is een sleutelmoment in het openbaar leven van Jezus. Hij vraagt aan Zijn apostelen: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zicht krijgen op wie Jezus is, en hoe God in Hem aanwezig is en ons redt van de machten van het duister, dat is wat echt geloof inhoudt. Simon Petrus laat zien dat hij daar al veel over heeft nagedacht. De Vader in de hemel heeft Petrus door de wijsheid en de kracht van de Heilige Geest de inzichten gegeven in wie Jezus echt is. Jezus bevestigt daarop Petrus’ belijdenis en stelt hem aan tot herder van de Kerk.

Evangelie: Matteüs 16: 13-20

In die tijd kwam Jezus in de streek van Caesarea van Filippus en Hij stelde zijn leerlingen deze vraag: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zij antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten”. “Maar gij – sprak Hij tot hen -, wie zegt gij dat Ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God”. Jezus hernam: “Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg Ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn”. Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.

Overweging:

Bij dit belangrijke evangelie zullen we drie aspecten samen overwegen: (1) Wie is Jezus?  (2) Petrus door Jezus aangeduid als de rots;  (3) De beeldspraak van de sleutels die Jezus Petrus heeft gegeven met die woorden “Wat gij zult binden en ontbinden op aarde”.

Het eerste aspect richt zich op de vraag die Jezus Zijn apostelen in de stad Caesarea Filippus stelt: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Om iets meer inzicht te krijgen over de bedoeling van deze vraag, kunnen we het best even kijken naar wat er in het Matteüsevangelie aan deze vraag vooraf gaat en wat dus de directe context is van Jezus’ cruciale vraag.

In hoofdstuk 14 vertelde Matteüs dat Jezus het bedreigende nieuws had vernomen dat Johannes de Doper gewelddadig onthoofd was in de gevangenis en dat Jezus zich in stilte die nacht had teruggetrokken.  De volgende dag had Hij duizenden mensen gevoed met vijf broden en twee vissen, waarbij er twaalf korven brood waren overgebleven. Die nacht is Hij tijdens de storm over het water naar de apostelen toe gelopen. Toch vertelt Matteüs gelijk daarna dat de farizeeën ondanks al die gebeurtenissen sceptisch tegenover Hem stonden, maar dat een heidense kanaänitische vrouw daarentegen wel gelovig Zijn hulp inriep voor haar dochter, en dat nog wel met de Joodse messiaanse titel, “Zoon van David”. Vervolgens vertelt Matteüs over een tweede broodvermenigvuldiging waar er dit keer zeven manden met brokken brood overblijven. De aanleiding daartoe waren de vele genezingen die Jezus verrichtte en die door Matteüs uitgebreid worden genoemd: “Talrijke mensen stroomden naar Jezus toe, die lammen, gebrekkigen, blinden, stommen en vele anderen met zich mee voerden om ze aan Zijn voeten neer te leggen. Hij genas hen, tot verbazing van het volk dat zag hoe stommen spraken en gebrekkigen gezond werden, lammen liepen en blinden konden zien. En zij verheerlijkten de God van Israël” (Mt. 15: 30-31).

Toch is de reactie van de farizeeën en sadduceeën daarna, in hoofdstuk 16 opnieuw één van afstandelijk ongeloof en zelfs vijandige afwijzing. Dan waarschuwt Jezus Zijn leerlingen: “Pas op voor het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën”. Wanneer de apostelen verkeerd begrijpen wat Jezus met die waarschuwing bedoelt, zegt Hij: “Begrijpen jullie het dan nog niet? Herinneren jullie je niet de vijf broden en het aantal korven dat jullie hebben gebruikt? Of de zeven broden voor de vierduizend en het aantal manden dat jullie toen nodig hadden? Hoe is het mogelijk dat jullie niet begrijpen dat Ik jullie niet over brood gesproken heb? Maar passen jullie op voor het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën” (Mt. 16: 9-11).

Dit is de context waarin Jezus dan aan de apostelen de vraag stelt: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?”  Hij wilt dat de apostelen nu heel diep nadenken over waar het rond Hem, rond al die wonderlijke genezingen, prediking, uitdrijven van demonen en de wonderlijke broodvermenigvuldigingen eigenlijk om gaat? Welke conclusies trekken de mensen uit dat alles over Jezus? De apostelen antwoorden dat velen Hem zien als een van de grote profeten uit vroegere tijden in de geschiedenis van Israël. Maar dan verdiept Jezus die inleidende vraag over wat “de mensen” denken, naar het heel persoonlijke: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?” Jezus wilde weten of de apostelen, net als de farizeeën en sadduceeën wel al die wonderen en genezingen zagen, maar zonder er de diepere conclusies over te trekken wat dat alles over Jezus onthulde, wat God in feite in en door Jezus aan het voltrekken was? Jezus wilt dat de apostelen niet langer aan de kant blijven staan, maar werkelijk met Hem zijn.

“Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?” Als woordvoerder en leider van de apostelen, zegt Simon Petrus: “Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God”. Petrus zal de diepste betekenis van die twee begrippen “Messias” en “Zoon van de levende God” pas na de kruisdood en verrijzenis van Jezus dieper gaan begrijpen. Maar dit is wat Simon met oprecht geloof over Jezus zegt en Jezus zegt aan Petrus  dat dit inzicht door God de Vader zelf aan hem gegeven is.

Jezus spreekt nu over Simon een plechtige zegen uit, die een hele bijzondere roeping inhoudt om Zijn werk voort te zetten en na de verrijzenis leiding te geven aan de kerkgemeenschap die Jezus gesticht heeft: “Op Mijn beurt zeg Ik je: gij zijt Petrus (de Rots) en op deze steenrots zal ik Mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen”.

Jezus noemt Simon vanaf nu “rots”, want dat is wat de Griekse naam “Petrus” betekent. Maar in de Bijbel is het juist God die vaak de Rots genoemd wordt, zoals in 2 Samuel 22:2 “De Heer, mijn Rots, mijn vesting, mijn Verlosser. Mijn God, mijn Rots, ik schuil bij Hem”, of in Psalm 18: 2: “Mijn God, de Rots waar ik toevlucht vind”, en in Psalm 95:1: “Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil”. In deze en zovele andere bijbelse teksten wordt met dat beeld van de Rots, Gods standvastige barmhartigheid en trouwe zorg voor de mens uitgedrukt. Dit zullen dan ook de kwaliteiten zijn die Jezus van Petrus als de herder van de Kerk vraagt. Ongetwijfeld mogen we hierbij ook denken aan de woorden van Jezus eerder in het evangelie van Matteüs, toen Hij in 7:24-27 sprak: “Een ieder die Mijn woorden hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandige man die zijn huis bouwde op de steenrots”. Hier staat er in het oorspronkelijke Grieks hetzelfde woord “Petra” , dat “steenrots” betekent: hetzelfde woord dat Jezus –in de mannelijke vorm “Petros” gebruikt voor Simon. Hij zal de herder naar Jezus’ hart zijn wanneer hij standvastig bouwt op Jezus’ woorden en wanneer hij zich steeds weer trouw inspant om ook daadwerkelijk naar Jezus’ woorden te handelen.

Petrus zal een rots in de branding zijn voor de jonge Kerkgemeenschap wanneer hij zich steeds weer door Gods Geest laat leiden, zoals hij ook door Gods Geest het inzicht heeft gekregen dat Jezus de Messias is, de Zoon van de levende God. Simon krijgt van Jezus een nieuwe naam, zoals dat ook gebeurd was bij Abraham en Jakob, omdat Simon Petrus nu van God een nieuwe levenstaak krijgt. Hij zal leiding moeten geven aan de Kerk. Met de beeldspraak, “Ik zal je de  sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen”, geeft Jezus Simon Petrus grote verantwoordelijkheden.

Met de sleutels kan Petrus vanaf nu af “binden en ontbinden”: daarmee bedoelt Jezus dat Simon Petrus de toegang tot het Rijk Gods, tot een waarachtige relatie met God, tot het deel hebben aan Gods eeuwig leven, zal kunnen openen voor hen die het zoeken. Maar Petrus zal in het leiding geven als herder van de Kerk ook “ontbinden”, “de poort sluiten”, dat wil zeggen grenzen aangeven, dus aangeven welke leer of welk gedrag niet verenigbaar zijn met Gods Koninkrijk. En in die grote verantwoordelijkheid zal Petrus door Gods Geest geleid worden, omdat Christus altijd met de Kerk zal zijn.

Zo is Christus ook onze Rots, en zullen wij, net als Simon Petrus, onszelf elke dag een beetje meer maken tot een rots voor God, door te leven naar de woorden en het voorbeeld van Christus in Zijn onvermoeibare zorg voor de zieken en kwetsbaren, voor de blinden, de lammen en gebrekkigen van onze omgeving. Wij worden ook een rots wanneer wij moedige keuzen maken wanneer dat nodig is om consequent te handelen naar Jezus’ woord en naar de waarden die daaruit spreken. Dan zullen wij steeds dieper weten wie Jezus is en met innerlijke overtuiging leren zeggen: “Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God”.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie