Commentaar op de Lezingen van de 16e Zondag door het Jaar  (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Wijsheid 12:  13.16-19)

Het boek Wijsheid van Salomo is waarschijnlijk het laatst geschreven boek van het Oude Testament, waarschijnlijk iets minder dan twee eeuwen voor Christus. De bijbelse schrijver denkt na over de oorsprong, het grote belang en de eigenschappen van de wijsheid, die de grote gave is van God. De mens die de wijsheid zoekt, richt zich op God en tracht Zijn geboden na te leven. Ten aanzien van de mensen die zondigen tegen de geboden en tegen de waarden en normen die God ons voorhoudt, toont God in Zijn liefde voor de mens, geduld. Dat is geen teken van zwakheid bij God, of onrechtvaardigheid ten opzichte van hen die wél leven naar de geboden, maar in Zijn barmhartigheid wilt God de mens zoveel mogelijk kansen geven om zich te bekeren tot het goede en daardoor niet verloren te gaan bij het laatste oordeel.

Eerste lezing: Wijsheid 12:  13.16-19

Naast U is er geen andere God die zorg draagt voor alles, geen andere God, voor wie Gij waar zoudt moeten maken dat Gij niet onrechtvaardig hebt geoordeeld. Uw macht is de grond van uw rechtvaardigheid, en omdat Gij over allen heerst, behandelt Gij allen ook met zachtheid. Waar men aan uw volstrekte macht niet gelooft, daar toont Gij uw kracht en bij hen die haar ervaren hebben, neemt Gij alle grond tot overmoed weg. Gij echter, die over de macht beschikt, met veel zachtheid spreekt Gij uw oordeel uit en Gij bestuurt ons met veel goedertierenheid, want Gij kunt uw macht tonen, wanneer Gij maar wilt. Door zo te doen hebt Gij uw volk geleerd, dat de rechtvaardige een vriend van de mensen moet zijn, en hebt Gij uw zonen hoopvol gestemd dat Gij, daar waar gezondigd wordt, de kans tot inkeer biedt.

Tussenzang:  Psalm 86

REFREIN: GIJ ZIJT GOED EN GENADIG.

1. Gij zijt immers goed en genadig, Heer,

barmhartig voor elk die U aanroept.

Luister dan, Heer, naar mijn bidden,

Geef acht op mijn smekende stem.

2. Eens komen de volken, Uw schepselen, weer

om U te aanbidden, Uw Naam te loven.

Want groot zijt Gij, Heer, en groot is Uw schepping;

Gij zijt de Enige God.

3. Maar Gij, Heer mijn God, zijt barmhartig en goed,

geduldig, mild en betrouwbaar.

Let dan op mij, heb erbarmen met mij,

en schenk Uw dienaar Uw kracht.

Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 8: 26-27)

De gaven en de vruchten van de Heilige Geest, zo leert Paulus ons in deze passage uit zijn brief aan de Romeinen, geven ons kracht om gelovig en oprecht te kunnen leven. De Geest pleit voor ons, inspireert ons en leert ons te bidden, en komt zo onze menselijke tekortkomingen te hulp.

Tweede lezing: Romeinen 8: 18-23

Broeders en zusters, de Geest komt onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 13: 24-43)

De evangelist Matteüs presenteert in hoofdstuk 13 een paar parabels van Jezus achter elkaar. Vorige week hoorden we de parabel van de zaaier, die het zaad overvloedig zaaide op verschillende soorten grond. Vandaag volgen nog twee parabels over zaad. Eerst de parabel over het goede zaad dat gezaaid werd en het onkruid dat er in de nacht door een vijand tussendoor werd gezaaid. Daarna de parabel van de groeikracht van het kleine mosterdzaadje dat uitgroeit tot een grote boom die schaduw en rust geeft aan de vogels. Daar sluit dan een hele korte parabel bij aan, over de kracht van het kleine beetje gist in een grote hoeveelheid deeg.

Evangelie: Matteüs 13: 24-43

In die tijd hield Jezus de menigte deze gelijkenis voor: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid, maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen. Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, was ook het onkruid te zien. Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: “Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat?” Hij antwoordde hun: “Dat is het werk van een vijand”. De knechten zeiden tot hem: “Wilt ge dan dat we het bijeengaren?” Maar hij zei: “Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt. Laat beide samen opgroeien tot de oogst, en met de oogsttijd zal ik de maaiers zeggen: “Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bussels om te verbranden; maar slaat de tarwe op in mijn schuur”.”

Een andere gelijkenis hield Jezus hun voor: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide. Dat is wel het allerkleinste zaadje, maar wanneer het is opgeschoten, is het groter dan de andere tuingewassen; het wordt een boom, zodat de vogels in zijn takken komen nestelen.”

Nog een andere gelijkenis vertelde Jezus hun: “Het Rijk der hemelen gelijkt op gist, die een vrouw in drie maten bloem verwerkte, totdat deze in hun geheel gegist waren.” Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets, opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord: “Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, Ik zal openbaren wat verborgen is geweest vanaf de grondvesting der wereld.”

Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug. Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden: “Leg ons de gelijkenis uit van dat onkruid op de akker.” Hij gaf hun ten antwoord: “Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk; het onkruid de kinderen van het kwaad, en de vijand die het zaaide, is de duivel. De oogst is het einde van de wereld en de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld. De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven om hen in de vuuroven te werpen, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.”

Overweging

Als je over goed en kwaad in onze wereld nadenkt, dan komen er verschillende vragen naar boven. Wie is ervoor verantwoordelijk: de mens of God of een andere macht? Waar komt het kwaad vandaan? Hoe kun je het goede van het kwade onderscheiden? Al deze vragen zijn in de verschillende motieven van de gelijkenis van het tarwe en het onkruid verwerkt. Daarom zullen wij in het kort de verschillende motieven van deze parabel overwegen.

Meteen aan het begin van de gelijkenis worden wij al geconfronteerd met een verrassend motief dat de aandacht trekt. De zaaier in de parabel doet zijn werk helemaal alleen.

Dit kun je op twee niveau’s interpreteren. Op de eerste plaats, en dit is ook het meest vanzelfsprekende, kunnen we de zaaier zien als verwijzend naar God, die als Schepper aan Zijn aarde en aan onze mensenwereld met wijsheid een goed fundament heeft meegeven.

Maar je zou de zaaier ook kunnen interpreteren op een tweede niveau, namelijk als verwijzend naar de mens, die, geschapen naar het evenbeeld van God, de wil van God probeert te realiseren en in gehoorzaamheid aan God, het goed zaad heeft gezaaid.

In de parabel wordt het onkruid in de nacht gezaaid, als de mensen slapen en niet opletten. Het wordt gezaaid door een vijand van God.

Ook dit motief van de gelijkenis kun je op twee niveau’s verstaan. Op de eerste plaats kan de vijand van de zaaier begrepen worden als de duivel: het mysterie van het kwaad, het mysterie dus van die duistere kracht die naast het goede bestaat en dat tegen God gericht is. Wat het kwaad in de vorm van de duivel met God te maken heeft, wordt niet gezegd, behalve dat het een vijand is, dat het stiekem en in de nacht komt, en dat God het blijkbaar moet toelaten.

Maar dit motief van de vijand in de parabel kan ook op een tweede niveau worden verstaan. In iedere mens zijn er twee krachten, twee drijfveren. Aan de ene kant is er in iedere mens de drijfveer tot het goede, de positieve wil tot leven, de motivatie en het vermogen om te handelen en te beslissen naar datgene wat je kent en aanvoelt als goed, als positief en edelmoedig. Maar door de erfzonde, de oerzonde die in iedere mens wordt doorgegeven, is er in elke mens ook een kracht of drijfveer die de mens in beweging brengt naar het slechte toe, naar datgene wat tegen de wil van God ingaat. De strijd tussen goed en kwaad is vaak een innerlijke strijd, die continu gevoerd wordt. Het lastige is dat de mens zelf vaak niet zo goed kan beoordelen wat nu goed is en wat het kwade dient. Dit heeft verschillende redenen: ten eerste zijn wij mensen beperkt in inzicht en kennis, daarnaast is de mens makkelijk te verleiden in zijn wil, omdat we vaak te veel met onszelf bezig zijn in plaats van met God en de medemens, en tenslotte herinnert de parabel ons eraan dat vaak genoeg de mens niet oplettend genoeg is, maar als het ware slaapt ten aanzien van wat er allemaal gebeurt. Zo gezien, kan de vijand dus ook als die negatieve, donkere kracht of drijfveer in de mens gezien worden, waar God niets tegen kan doen omdat het met de vrije wil van de mens te maken heeft. En deze negatieve, donkere kracht wint aan macht als de mens niet oplet, als de mens als het ware slaapt en niet allert is of niets vermoedt. Die drijfveer is soms veel krachtiger dan men denkt en kan meer schade aanrichten dan een mens eigenlijk wil, zeker op de gebieden van geld, materialisme, sexualiteit, afgodendienst en hoogmoed.

Het interessante is dat het type onkruid waar Jezus in Zijn parabel over spreekt, duidelijk zolang het nog jong is een tijd lang niet van het goede tarwe te onderscheiden is, en de werkers pas veel later, wanneer er volle korrels in de aren zijn, tegen de oogstijd dus, het verschil tussen de twee met zekerheid kunnen vaststellen. Ook dit is een heel belangrijk motief voor Jezus. Lange tijd is het kwaad niet te onderscheiden van het jonge gewas van het goede zaad. Het kwaad is dus vaak al veel eerder begonnen dan wij mensen het ons realiseren. Het kwade kan in dit beeld niet omgevormd worden tot iets goeds en ook andersom is dat niet mogelijk. En erger nog: volgens deze gelijkenis zal het kwaad in onze wereld altijd blijven bestaan. Dat betekent dat het Koninkrijk van God niet helemaal in deze wereld gerealiseerd kan worden. Wij moeten accepteren, dat het kwaad altijd onder ons zal zijn en hopen op Gods genade aan het einde. Alle goede daden van de mens kunnen het kwaad niet uit onze wereld verdrijven. Maar de Heer spoort ons toch aan om met heel ons hart ons te geven aan het goede, om alsnog vrucht voort te brengen in deze wereld, om stand te houden tegen het kwaad, en om nu al aan het Koninkrijk van Gods goedheid te bouwen. Zonder weerstand in deze wereld tegen het kwade, zonder steeds beter te kiezen voor het goede en ons in te zetten voor het goede, ontstaat er ook geen zaad en vrucht in de toekomst. 

Dit is waarom Christus steeds weer oproept tot bekering. Bekering is een fundamenteel proces van je afkeren van het onkruid in jezelf en je toekeren tot God. Bekering is een proces waarvoor wij kiezen zodra wij echt beseffen dat wij nooit vrij zijn van het onkruid, dat wij nooit geheel goed tarwe zijn, maar dat het goede in elk van ons altijd wezenlijk doortrokken is van het kwade. Bekering is dan een levensweg van jezelf verbeteren, en dit proces wordt gaande gehouden door ons geloven in Gods mededogen en het opbouwen van een relatie met God, waarin Zijn Woord, Zijn liefde en Zijn waarden en idealen ons steeds dieper bewegen.

Ons geloof, onze naastenliefde en die innerlijk drijfveer tot het goede, zo zegt jezus ons in die tweede korte parabel, lijkt vaak op een klein, onbeduidend mosterdzaadje. Maar door de kiemkracht en genade die God ons geeft, dragen wij bij aan de groei van het goede, dat door Jezus in deze tweede parabel gesymboliseerd wordt door die boom die uit het mosterzaadje groeit en die rust en schaduw geeft aan de vogels van de omgeving. Ook kan ons geloof, onze naastenliefde en die innerlijk drijfveer tot het goede vergeleken worden met gist, dat eveneens –net als het mosterdzaadje- heel klein en bescheiden is, maar toch heel veel goeds betekent voor het deeg waarin het gist werkt. Laten wij ons aan deze drie parabels van de Heer optrekken, ons er door laten bewegen tot geloof en actie, tot innerlijke groei door dieper gebed en het bewust beleven van de sacramenten, en zo tot positieve inzet in Kerk en samenleving.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie