Commentaar op de Lezingen van de 15e Zondag door het Jaar  (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 55: 10-11)

In de tijd van de Babylonische ballingschap, toen vele Israelieten de hoop dreigden te verliezen op betere tijden of op terugkeer naar Jeruzalem, liet God deze profetische woorden weerklinken. Al hadden de profeten tevoren steeds weer aangekondigd dat de mensen door hun aanhoudende ontrouw aan Gods geboden een ramp over zichzelf zouden brengen, toch spreekt God ook altijd weer over Zijn barmhartigheid en vergeving, en over de nieuwe kansen die Hij de mens steeds weer wilt geven. Zoals er een voortdurende cyclus is van regen die neerdaalt, vruchtbaarheid schenkt aan de aarde en de natuur, en daarna verdampt en weer opnieuw als vruchtbare regen neerdaalt, zo is ook Gods spreken: overal waar Zijn Woord weerklinkt en een open luisterend oor vindt onder de mensen, zal Zijn Woord vruchtbaarheid, leven en zegen brengen.

Eerste lezing: Jesaja 55: 10-11

Zo spreekt de Heer: “Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar vruchtbaar hebben gemaakt en haar met groen hebben bedekt, wanneer zij het zaad aan de zaaier hebben gegeven en het brood aan wie moet eten; zo zal het ook gaan met het woord dat komt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug; het keert pas weer wanneer het mijn wil heeft volbracht en zijn zending heeft vervuld.”

Tussenzang:  Psalm 65

Refrein: HET ZAAD VIEL OP GOEDE GROND EN BRACHT VRUCHT VOORT.

1. Gij hebt ons land verzorgd en besproeid,

het rijk en vruchtbaar gemaakt.

Het hemelwater stroomt neer op de akkers;

zo maakt Gij ze klaar voor de oogst.

2. Gij drenkt de voren en effent de kluiten,

Gij weekt ze met regen en zegent het zaad.

Zo is heel het jaar omkranst met Uw gaven,

op al Uw wegen ligt vruchtbaarheid.

3. Op eenzame steppen glinstert de dauw,

een gordel van heerlijkheid ligt om de heuvels.

De beemden dragen een kleed van kudden,

de dalen een deken van graan: Het is jubel en lofzang.

Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 8: 18-23)

Paulus overdenkt in dit gedeelte van zijn brief aan de Romeinen, dat zowel de mensheid als de natuur, ja heel de schepping, de vernieuwende genade en kracht van God nodig heeft. Er is een realiteit van het kwaad dat wij dagelijks kunnen opmerken in geweld, onrecht, in onze eigen zonden, en in de grote vervuiling en uitbuiting van de natuur. Naar dit alles verwijst Paulus heel indringend. De verlossing van mens en schepping is geen idee van vrome mensen, maar een fundamentele universele noodzaak.

Tweede lezing: Romeinen 8: 18-23

Broeders en zusters, ik ben ervan overtuigd, dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat. Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen. Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Wij weten immers dat de hele natuur kreunt en barensweeen lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij zelf, die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 13: 1-23)

Vandaag presenteert de evangelist Matteüs ons een hele belangrijke parabel. Aan de ene kant verwijst Hij naar de verschillende manieren waarop mensen wel of juist niet openstaan voor de initiatieven van God. Hij leert dat mensen zovele woorden en omstandigheden in hun leven meemaken en horen, waaruit zij zouden kunnen groeien in hun openheid van het goede, het edelmoedige en in de kennis van God. Maar lang niet altijd staan mensen daar voor open, maar zijn als verschillende soorten grond waar het zaad al dan niet de gelegenheid krijgt om vruchtbaar te worden in hun leven.

Evangelie: Matteüs 13: 1-23

Op zekere dag verliet Jezus zijn huis en ging aan de oever van het meer zitten. Toen verzamelde zich bij Hem een menigte zo talrijk, dat Hij in een boot moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl de hele menigte langs het strand bleef staan. Hij sprak tot hen over vele dingen in gelijkenissen. “Eens – zo begon Hij – ging een zaaier uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten. Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken, waar het niet veel aarde had; het schoot snel op omdat het in ondiepe grond lag. Toen de zon was opgekomen, kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel. Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op, zodat het verstikte. Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig. Wie oren heeft, hij luistere.”

Zijn leerlingen kwamen Hem vragen: “Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?” Hij gaf hun ten antwoord: “Aan u is het gegeven de geheimen van het Rijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven. Aan wie heeft, zal gegeven worden, en wel in overvloed; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft. Als Ik tot hen spreek in gelijkenissen, dan is het omdat zij, ofschoon zij ogen hebben, niet zien en ofschoon zij oren hebben, niet horen of begrijpen. Zo wordt in hen de profetie van Jesaja vervuld die aldus luidt: “Met uw oren zult gij luisteren en toch niet verstaan, met uw ogen zult gij kijken en toch niet zien. Want verhard is het hart van dit volk, met hun oren luisteren ze slecht en hun ogen doen zij dicht, uit vrees dat zij zouden zien met hun ogen, met hun oren zouden horen, met hun hart zouden verstaan, zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen”.

Maar gelukkig uw ogen, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen! Want voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben verlangd te zien wat gij ziet, maar zij hebben het niet gezien; en te horen wat gij hoort, maar zij hebben het niet gehoord.

Gij dan, luistert naar de gelijkenis van de zaaier: Zo dikwijls iemand het woord van het Koninkrijk wel hoort maar niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat gezaaid ligt in zijn hart; dat is hij die op de weg gezaaid is. Die op rotsachtige plekken werd gezaaid, is hij die het woord hoort en het terstond met blijdschap opneemt: maar hij heeft geen wortel geschoten, hij leeft bij het ogenblik, en als hij omwille van het woord onderdrukt of vervolgd wordt, komt hij onmiddellijk ten val. Die gezaaid werd tussen distels is hij die het woord wel hoort, maar dit wordt door de zorgen van de wereld en de begoocheling van de rijkdom verstikt en zo blijft het zonder vrucht. Maar die in goede aarde werd gezaaid, is hij die het woord hoort en begrijpt en daarom vrucht draagt; bij de een is de opbrengst honderdvoudig, bij een ander zestigvoudig en bij een ander dertigvoudig.”

Overweging

De parabels van Jezus zijn altijd heel boeiend, krachtig en lijken soms op raadsels. Dan komen we datgene wat Jezus ons wil leren op het spoor door te vragen: “Wat is ongebruikelijk in dit verhaal? Of is er een verrassende ommekeer hier? Iets dat je niet had verwacht?” Als je dat kunt aanvoelen, dan kom je bij het hart van de parabel, bij hetgeen Jezus ons echt wilt leren. Dus ook bij deze parabel van de zaaier en het zaad dat op verschillende soorten grond valt, is het goed om ons af te vragen: Hoe zou deze parabel op Jezus’ tijdgenoten zijn overgekomen? Wat was verrassend of onverwacht voor hen?

Alvast de eerste regel van Jezus’ parabel: “Eens ging een zaaier uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten”. Dit zou Jezus’ toehoorders gelijk zijn opgevallen. Zij wisten allemaal hoe duur goed zaad was, dus je ging altijd zorgvuldig om met zaad. Jezus brengt echter een zaaier ten tonele die wel erg overvloedig omgaat met het dure zaad, zozeer dat een deel van het zaad zelfs langs de weg viel. Ook als wij in de winkel bijvoorbeeld zaad hebben gekocht om kouseband, oker, of boulanger te planten, dan zaaien wij zorgvuldig de zaadjes op de plekken in de aarde waar ze zullen opgroeien. Je gaat niet zo royaal met zaad strooien, dat een deel van het zaad gewoon langs het pad of de weg valt! Dus hier is er al een eerste punt dat verrassend en opmerkelijk is voor Jezus’ toehoorders: deze zaaier weet ofwel niet wat hij doet of hij is uitzonderlijk rijk en royaal.

Hetzelfde geld voor de tweede zin van Jezus’ parabel: “Een ander gedeelte van het zaad viel op de rotsachtige plekken waar het niet veel aarde had”. Weer zullen de aanwezigen gedacht hebben: Deze zaaier weet ofwel niet wat hij moet doen, of hij is super rijk, dat hij duur zaad strooit op rostachtige gedeelten van de grond waar er amper goede aarde is. Natuurlijk gaat daar niets fatsoenlijks kunnen opgroeien! Waarom zou je daar duur landbouwzaad gaan zaaien? En ja, zoals te verwachten was: er was maar een heel dun laagje aarde, dus het zaad sprong wel snel op, maar verdorde weer toen het te lijden kreeg van de hitte van de volle zon omdat het amper wortels had.

Dan de derde regel: “Weer een ander gedeelte van het zaad viel onder de distels en deze schoten op , zodat het zaad verstikte”. De aanwezigen moeten hebben gelachen want deze zaaier uit Jezus’ parabel lijkt echt niets te weten van de landbouw. Je gaat toch nooit duur zaad temidden van de distels en dorens zaaien! Natuurlijk gaan de distels, net als ander onkruid, het opgroeiende zaad verstikken. Dat wisten waarschijnlijk alle aanwezigen daar aan het meer van Galilea. Je moet eerst de akker grondig vrij maken van onkruid en distels, en dan pas ga je zaaien. Daarom zullen die toehoorders grinnikkend zich hebben afgevraagd: “Wie is deze gekke zaaier en wat heeft dit te doen met het Rijk Gods?”

Maar Jezus gaat verder: “Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honder-, deels zestig-, deels dertigvoudig”. Ook dit is opmerkelijk voor de toehoorders, want geleerden menen dat in de tijd van Jezus de realiteit voor landbouwers was, dat een gewone, middelmatige oogst ongeveer zeven maal meer aan graan opbracht dan wat je gezaaid had, en dat een hele goede oogst je het tienvoudige opleverde. Maar wat horen de toehoorders van Jezus’ parabel? Deze zaaier krijgt bij de stukken goede aarde dertig-, zestig-, ja, zelfs honderdvoudig aan graan! Dat is een ongelooflijke, miraculeuze oogst! Dit is echt heel opmerkelijk: deze zaaier lijkt niet te weten wat hij moet doen, maar wanneer hij het zaad in goede aarde weet te krijgen, brengt hij wel een wonderbaarlijk overvloedige oogst aan graan voort!

En dan besluit Jezus Zijn parabel met de woorden: “Wie oren heeft, hij luistere!” Dit geeft al aan, dat Jezus ons met deze parabel een soort raadsel geeft, een verhaal om ons tot nadenken aan te sporen, om ons uit te dagen om de diepere betekenis van Zijn verhaal te proberen te begrijpen. Die diepere betekenis is niet vanzelfsprekend en is niet gelijk duidelijk. Nee, je moet oren hebben, of anders gezegd, je moet er aandachtig en serieus over willen nadenken en de parabel enkele keren herkauwen.

In de uitleg van de parabel zoals dat in het tweede gedeelte van de evangelietekst wordt gegeven, zijn er enkele belangrijke punten om op te merken. Aan de ene kant spreekt Jezus dus over de onbegrensde inzet van de Vader om de mensheid te redden, de mensheid die echt onvolmaakt is en verstrikt is in het negatieve en de zonde. Onvermoeibaar en met een onbegrijpelijke barmhartigheid blijft God de Vader met ons bezig, gesymboliseerd in die zaaier die overvloedig het zaad zaait op allerlei plekken waar een ervaren landbouwer nooit zijn kostbare zaad zou zaaien, zoals langs de weg, op rotsachtige grond en tussen distels en dorens. Zo daagt Jezus ons met die vreemde zaaier uit, om steeds weer na te denken en terug te komen op dat beeld van de inmense betrokkenheid van God bij de mensheid. Om mediterend vaak stil te staan bij Gods mildheid en mededogen, want wetende van al onze vele tekorten en ernstige gebreken blijft Hij toch onvermoeibaar het zaad van Zijn Woord en genade overal in de mensheid zaaien. Hier over mediteren, zal ons inzicht in de geheimen van het Rijk Gods verdiepen en ons een dieper houvast geven in dit bestaan.

Tegelijkertijd herinnert Jezus ons met die verschillende soorten grond, aan het feit dat verlossing niet zomaar “uit de lucht” komt vallen. Wij zullen actief ervoor moeten kiezen om aandacht aan deze dingen te geven en om serieus moeite te maken voor datgene wat God tot ons spreekt in Zijn Woord. Wij zijn verantwoordelijk voor hoe wij leven. We zullen ook aan onszelf moeten willen werken.

Met het eerste gedeelte van het zaad, het deel dat langs de weg viel en weggepikt werd door de vogels, zegt Jezus in Zijn uitleg: “Zo dikwijls iemand het woord van het Koninkrijk wel hoort maar niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat gezaaid ligt in zijn hart”. Dus Jezus spoort ons nadrukkelijk aan om de keuze te maken na te denken over Gods Woord. Wij moeten tijd willen maken om met de dingen van het geloof bezig te zijn en de levensvragen en gebeurtenissen die er echt toe doen, proberen te begrijpen vanuit het Woord van het geloof dat God in elk hart zaait. Jezus waarschuwt dat er velen zijn die dat niet doen, die daar geen tijd of aandacht voor vrij maken, maar die leven vanuit een grote oppervlakkigheid. In hun hart zal de Boze het geloof en de gevoeligheid voor het hogere kunnen wegroven.

De rotsachtige plekken met maar een heel dun laagje aarde verwijzen naar degenen die in eerste instantie wel openstonden voor het Woord. Ze hebben bijvoorbeeld hun eerste heilige comunnie en vormsel gedaan, of hebben misschien als volwassenen of tieners een catecheseprogramma doorlopen, en vonden dat best mooi, maar het geloof zakte al gauw weer weg. Of we kunnen denken aan mensen die een tijdje met iemand meegingen naar een gebedsgroep, of een tijd acoliet waren in hun parochie, of tijdens een vakantie in het buitenland geraakt waren door een bezoek aan een prachtige indrukwekkende kathedraal. Ze hadden een korte opleving van geloof en interesse voor geestelijke zaken, maar, zegt Jezus: “ze hebben geen wortel geschoten, ze leven bij het ogenblik, en als ze omwille van het Woord onderdukt of vervolgd worden, komen ze onmiddellijk ten val”.

Met het derde deel, het zaad dat gezaaid werd tussen de distels die het opgroeiende zaad verstikte zodat het zonder vrucht bleef, verwijst Jezus naar twee grote gevaren voor een echte vruchtbaarheid en blijvende keuze voor God, en dat zijn “de zorgen van de wereld en de begoochelingen van de rijkdom”. Dus je overmatig zorgen maken en piekeren, je geheel verliezen aan de dingen van het leven, doen dat geloof en vertrouwen op God verschrompelen en kunnen je geruisloos doen wegdrijven van het geloof. Maar ook de enorme aantrekkingskracht van rijkdom en aardse goederen, en het materialisme en overmatig nastreven van steeds maar meer geld en invloed, kunnen je wegtrekken van God en kunnen jouw oorspronkelijke openheid voor de dingen van God die je in je vroege jeugdjaren kende, doen wegkwijnen. Zo raken mensen vervreemd van God.

Jezus geeft ons met deze parabel flink stof tot nadenken. Hij verkondigt ons dat God onvermoeibaar is in Zijn mededogen, en dat Hij als een rare onervaren zaaier met ons bezig blijft. Hij blijft Zijn woord en genade zaaien in deze wereld, en zal dat blijven doen. En daar waar mensen, met vallen en opstaan, open aarde worden voor datgene dat Hij met ons doet, daar zal ons leven een bijzondere vruchtbaarheid kennen. Daar raken mensen gevormd door die barmhartigheid. Daar worden geloof en liefde omvormende krachten in de samenleving. Daar leren we innerlijke vrede kennen. Laten we daarom gehoor geven aan die krachtige woorden van Jezus: “Wie oren heeft, hij luistere!”



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie