Commentaar op de Lezingen van de 12e Zondag door het Jaar  (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jeremia 20: 10-13)

De profeet Jeremia werd rond 627 v.Chr., in het dertiende regeerjaar van koning Josia, door God geroepen om als profeet op te treden. Met krachtige woorden klaagde Jeremia de ontrouw aan die vele Israelieten toonde ten opzichte van Gods verbond en hun wijdverspreide afgoderij en religieuze onverschilligheid. Ook hekelde Jeremia het verval van waarden en normen in de samenleving van zijn tijd. Hij benadrukte hoe belangrijk het verbond van Israel met God was en leerde dat de Israelieten hun geloof en de naleving van de religieuze en maatschappelijke waarden ernstiger moesten nemen. Steeds opnieuw riep hij met grote nadruk op tot bekering. In 597 v. Chr. heeft Jeremia de belegering van Jeruzalem door de legers van de Babyloniërs meegemaakt. De tempel werd verwoest, Jeruzalem geplunderd en grote groepen Israelieten werden in ballingschap naar Babylonië deporteerd. De achtergebleven Israelieten bleef Jeremia oproepen tot bekering. Deze kritische profetische verkondiging maakte dat vele Israelieten Jeremia niet mochten en hem bespotten, zoals we in deze lezing een spotnaam voor hem horen: “Ontzetting-overal”. Deze weerstand en vervolging was heel zwaar voor Jeremia, maar in deze lezing horen wij ook zijn diepe vertrouwen dat ondanks alle lijden en tegenstand, zijn leven en zijn hoop in handen van God de Heer liggen.

Eerste lezing: Jeremia 20: 10-13

Jeremia sprak “lk hoor velen fluisteren: “Daar heb je ‘Ontzetting-overal’. Breng hem aan! Ja, we brengen hem aan”. Al mijn vrienden willen niets liever dan mij ten val brengen. Ze zeggen: “Misschien laat hij zich misleiden; dan overmeesteren we hem en kunnen we ons op hem wreken”. Maar de Heer is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets. Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten!

Heer van de hemelse machten, die alles rechtvaardig onderzoekt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt. lk heb immers mijn zaak in Uw handen gelegd. Zingt een lied, een loflied voor de Heer, want Hij heeft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered”.

Tussenzang:  Psalm 69

Refrein: HEER VERHOOR MIJ OMDAT GIJ BARMHARTIG ZIJT.

1. Om U heb ik iedere smaad verdragen,

al steeg mij het schaamrood naar het gelaat.

Een vreemdeling werd ik voor mijn verwanten,

mijn eigen broers kennen mij niet meer.

2. De zorg voor Uw huis heeft mij uitgeteerd,

op mij kwam de hoon neer van hen die U honen.

Maar mijn gebed, Heer, richt ik tot U,

nu is het de tijd van genade.

3. Verhoor mij omdat Gij barmhartig zijt,

en trouw in het hulp verlenen.

Verhoor mij, Heer, want mild is Uw zegen,

sta mij met heel Uw barmhartigheid bij.

Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 5: 12-15)

Net als Jeremia zes eeuwen vóór hem, wees ook de apostel Paulus op de realiteit van de zonde in de menselijke samenleving. Paulus leert hier hetgeen de Kerk de erfzonde noemt, namelijk dat door het mysterie van het kwaad en de zondeval van de mens, er een situatie is ontstaan dat elke mens deelt in een doorgegeven fundamentele openheid voor het kwaad. De erfzonde brengt een wezenlijke verwijdering tussen mens en God, waardoor iedere mens altijd verlossing en heiligende genade nodig heeft. Dit is een moeilijke realiteit die heel de mensheid betreft. Paulus legt dit uit dit middels een verwijzing naar Adam, die als het ware geheel de mensheid vertegenwoordigt. Daar tegenover stelt Paulus Christus voor als de nieuwe Adam, door wie God de Vader Zijn schepping verlost van zonde en kwaad: “De fout van één mens [Adam, de eerste mens] bracht allen de dood, maar God schonk allen rijke vergoeding door de grote gave van Zijn genade: de ene mens [de nieuwe Adam] Jezus Christus”.

Tweede lezing: Romeinen 5: 12-15

Broeders en zusters, door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood; en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben. Er was immers reeds zonde in de wereld, voor de wet er was. Maar zonde wordt niet aangerekend, waar geen wet is. Toch heeft de dood als koning geheerst in de tijd van Adam tot Mozes, dus ook over hen die zich niet op de wijze van Adam schuldig hadden gemaakt aan de overtreding van een gebod. Adam nu is het beeld van Hem die komen moest. Maar de genade van God laat zich niet afmeten naar de misstap van Adam. De fout van één mens bracht allen de dood, maar God schonk allen rijke vergoeding door de grote gave van zijn genade: de ene mens Jezus Christus.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 10: 26-33)

De verzen van de evangelielezing uit Matteüs zijn deel van een belangrijke toespraak van Jezus, waarin Hij de apostelen en alle andere gelovigen voorhoudt dat het evangelie geregeld standvastigheid en moed zal vragen, omdat lang niet alle mensen open zullen staan voor de krachtige inhoud van het evangelie. Het evangelie houdt de mens namelijk waarden en normen voor, die een deel van de mensen niet zal willen naleven en daarom ook niet zal willen horen, omdat zij vanuit andere belangen en zienswijzen leven. Zij gaan zich dan aan de verkondiging van het evangelie ergeren en hun hart ervoor sluiten. Zo kan er weerstand komen tegen Christengelovigen en tegen de Kerk, soms zelfs vervolging en intimidatie, zoals de profeet Jeremia dat eeuwen tevoren ook al had moeten meemaken. Jezus bereidt de apostelen en ons allen hierop voor, maar herinnert ook aan de liefde en verlossing van God de Vader voor allen die oprecht kiezen voor Zijn Zoon. Als wij trouw het evangelie blijven beleven, uitdragen en verkondigen, ook in de bredere samenleving, dan zal God onze Rots en Beschermer zijn.

Evangelie: Matteüs 10: 26-33

In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen: “Weest niet bang voor de mensen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets verborgen of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken. Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel. Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet één mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs ieder haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen. leder die Mij bij de mensen belijdt, zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen, zal ook Ik verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is”.

Overweging

Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag willen overwegen met als thema: “Moedige gelovigen gevraagd!”

Jeremia en Paulus zijn twee grote voorbeelden van mensen die hun leven lieten omvormen door hun geloof in God en consequent de religieuze en maatschappelijke waarden en normen van dat geloof hebben uitgedragen. Ze zijn twee moedige gelovigen!! Zij hebben soms sterke tegenstand moeten ervaren en beiden hebben geregeld geleden omwille van het geloof. Hierin waren zij mens: soms voelden zij zich bang en geïntimideerd, maar steeds hervonden zij die innerlijke kracht in het besef dat God hun leven draagt in Zijn hand, en dat Hij die alles ziet en weet, uiteindelijk hun zal doen delen in de vreugde van Zijn liefde en eeuwigheid. Dit geheim van Gods verborgen aanwezigheid mochten Jermeia en Paulus ook al tijdens hun leven geregeld ervaren en daar hebben zij steeds weer kracht en moed uit geput. “Moedige gelovigen gevraagd” betekent niet dat God “supermensen” zoekt, maar mensen die steeds meer hun kracht en levensfocus vinden in Hem.

Toen de Vader Zijn Zoon in de wereld zond om haar te verlossen, kwam die realiteit van weerstand tegen het licht der waarheid ook gelijk naar voren. Vele profeten zoals Jeremia en andere gelovigen hadden dat al ervaren in de tijden van het Oude Testament. Jezus vraagt Zijn apostelen om het evangelie overal uit te dragen. Hij geeft de Kerkgemeenschap, dus ons allen, de missie mee om het Woord van God te verkondigen aan alle volkeren, hen te doen delen in het leven van God door het doopsel, de andere sacamenten en het gebed, en om een kritische stem te zijn die de waarden en normen die God ons in Zijn Woord aangeeft, uitlegt en verheldert. Daarom: moedige gelovigen gevraagd!

Jezus bereidt Zijn apostelen erop voor, dat het Christen-zijn soms moed zal vragen om –waar nodig- ook tegen de stroom in een waarachtig Christen te zijn. Soms zal er weerstand zijn tegen de persoon van Christus zelf. In andere situaties zullen het de waarden en normen van het evangelie zijn die sommigen niet willen horen of die hun concrete levenswandel of manier van zaken doen of omgaan met anderen in een kritisch licht plaatsen.

De Kerk heeft in haar tweeduizend jaar lange geschiedenis daarom vele martelaren gehad die het geloof in de Heer moedig en standvastig hebben uitgedragen en er trouw aan zijn gebleven in tijden van vervolging of weerstanden.

In onze kathedrale basiliek hebben we boven de ingang van de Mariakapel de beelden van twee moedige vrouwen. Kijkend naar de Mariakapel staat recht het beeld van de H.Cecilia. Zij was een jonge vrouw die in het begin van de Kerk, rond het jaar 230, met vurig geloof zich toegewijd had aan Christus. Maar haar voorname, rijke familie, die neerkeek op het Christelijk geloof, wilde Cecilia dwingen Christus af te zweren en de heidense Romeinse goden weer te gaan aanbidden. Toen zij dat weigerde, hebben zij haar met wrede folteringen hiertoe willen brengen, maar Cecilia bleef moedig weigeren en zou herhaaldelijk gezegd hebben: “Elke nacht zing ik voor Christus”. Zij werd door een gewelddadige marteldood om het leven gebracht. Zij wordt, omwille van die woorden over haar lofzang voor Christus, afgebeeld met een klein orgel in haar hand. Zij is de patrones geworden voor koorzangers en het Ceciliakoor van de St.Alfonsparochie is naar haar vernoemd.

Naast het beeld van de H.Cecilia staat in de basiliek het beeld van de H.Elisabeth, waar onze Elisabeth I en II scholen naar vernoemd zijn. St. Elisabeth werd in het jaar 1207 geboren als een van de dochters van koning Andreas II van Hongarije. Zij werd op jonge leeftijd uitgehuwelijkt aan Lodewijk IV, de graaf van Thüringen in Duitsland. Elisabeth beleefde haar geloof in Christus met hart en ziel. Mede geïnspireerd door het voorbeeld van haar tijdgenoot de H.Franciscus van Assissi, was zij zeer toegewijd in haar zorg voor de armen. Zij kreeg hierdoor echter zware tegenstand van haar schoonfamilie, die haar vrijgevigheid en nauwe betrokkenheid bij zovele arme gezinnen en zieken maar niets vonden. Vooral toen haar man jong stierf, werd de vervolging van haar schoonfamilie steeds erger, maar ze bleef moedig kiezen voor die liefdevolle solidariteit met de armen. Alles werd haar door de schoonfamilie afgenomen, maar de locale bisschop die zeer geïnspireerd was door haar moedige leven en haar diepe geloof, riep de hulp in van de Paus. Door diens bemiddeling kon Elisabeth doorgaan met hetgeen zij vanuit haar geloof deed. Ze werd nu lid van de Derde orde van de Franciscanen en bleef persoonlijk de zieken verzorgen in het Franciscaanse ziekenhuis dat ze had laten bouwen. Ze stierf op 24-jarige leeftijd in 1231 en al vier jaar later werd zij door Paus Gregorius XI heilig verklaard. De Duitse keizer was bij haar heiligverklaring aanwezig.

Ten slotte kunnen wij bij het thema: “Moedige gelovigen gevraagd!” ook denken aan de Martelaren van Oeganda. Ik heb drie jaar geleden al hun verhaal verteld, maar het is zo indrukwekkend, dat het absoluut de moeite is het weer te horen.

Het was eind negentiende eeuw. In Oeganda stonden velen van de plaatstelijke bevolking open voor de verkondiging van de katholieke en anglicaanse missionarissen die daar waren komen evangeliseren. Maar Mwanga, de koning van een groot deel van het huidige Oeganda, was steeds negatiever en argwanender geworden ten opzichte van de Europeanen. Hij vreesde dat zij zijn land middels een invasie zouden proberen te koloniseren. Op 29 oktober 1885 liet hij de anglicaanse bisschop James Hannington en een aantal zendelingen, tesamen met honderden Oegandese bekeerlingen, uitmoorden. Hijzelf had een actief aandeel in de moordpartijen. Een van zijn voornaamse hofmedewerkers, Mukasa, die katholiek gedoopt was, begon koning Mwanga openlijk verwijten te maken over zoveel zinloos geweld. Dit was de aanleiding waarop de vorst had gewacht. Hij had in de afgelopen tijd een enorme hekel aan Musaka gekregen, omdat Musaka vanuit zijn christelijke achtergrond er alles aan deed om de jongens aan het hof die ook katholiek geworden waren, weg te houden van koning Mwanga die hen seksueel wilde misbruiken. Op 15 november 1885 liet koning Mwanga zijn hofmedewerker Musaka onthoofden. Juist enige dagen tevoren had Musaka Charles Lwanga  gedoopt. Charles Lwanga was zijn vertrouweling onder de pages. Al was hij slechts 25 jaar oud, hij bleek even moedig als zijn meester Musaka.

Koning Mwanga begon nu een ware christenjacht. Hij liet alle jongemannen die aan zijn hof werkten, voor zich aantreden. Met barse stem beval hij dat alle christenen onder hen uit de rij naar voren moesten treden. Onverschrokken gaven negen pages gehoor aan dat bevel. Op de vraag of zij wensten vast te houden aan hun christelijk geloof, antwoordden zij met  grote moed: “Tot in de dood!” Anderen werden bij hen gevoegd. Vervolgens werden ze op transport gesteld naar het vijftig kilometer verderop gelegen Namugongo. Onderweg werden ze al door hun bewakers getreiterd en mishandeld.

Maar dat was nog niets vergeleken bij de folteringen die hun nog te wachten stonden. In totaal zouden twee-en-twintig de marteldood vinden. Athanasius Bazzkuketta, twintig jaar oud, vroeg om als eerste te mogen worden gedood om zo voor te gaan in het martelaarschap. Hij werd op 26 of 27 mei 1886 onthoofd te Kampala. Charles Lwanga en enkele anderen werden enkele dagen later met droog riet ombonden en langzaam tot de dood verbrand boven een vuur. Pontianus Ngondwe, lid van de koninklijke lijfwacht, werd in elkaar geslagen en met een lans doorstoken. Hij was veertig jaar oud.

Dionysius Ssebuggwawo, nog maar zestien jaar oud, een page aan het hof van koning Mwanga, werd door Mwanga zelf met een lans doorstoken. Van Andreas Kaggwa, dorpshoofd en catechist, dertig jaar oud, werden zijn armen en benen afgehakt. Ook van Mathias Mulumba  die rechter aan het hof was, en die bekend stond als een zeer devoot en gelovig man, werden benen en armen afgehakt. Hij stierf na drie dagen doodsstrijd als oudste van de martelaren van Oeganda: hij was vijftig jaar oud. De meesten waren nog jongemannen: Mugagga en Gyavira waren beiden pas 17 jaar, Ambrosius Kibuka was 18 jaar, Mukasa Kiriwawanvu en Adolfus Mukasa waren beiden 25 jaar. Kizito, een sportieve en veelbelovende jongeman van slechts vijftien jaar, werd op het laatste moment door Charles Lwanga gedoopt. Hij is levend verbrand op 3 juni 1886 te Namugongo en was de jongste van de tweeëntwintig martelaren van Oeganda. Het waren ongelooflijk moedige jongemannen die geweld en intimidatie weerstonden omwille van Christus, hun Heer. Zij werden op 18 oktober 1964 door paus Paulus VI heiligverklaard.

Christus navolgen brengt soms tegenstand of vervolging. Maar als u goed oplet, zult u merken dat in het evangelie van deze zondag, Christus tot drie keer toe zegt: “Wees niet bang”. Dat is geen toeval. Steeds weer herinnert Hij ons aan de zorg en vaderliefde van God. Wees dus niet bang om Christen te zijn, wees niet bang om sterk te staan voor de waarden die voor alle mensen bedoeld zijn. Wees niet bang om te getuigen van de kracht van het gebed. Maar bovenal, wees niet bang als je weerstand tegenkomt, want God ziet ons en draagt ons leven in Zijn hand. Daarom zegt Hij tot ons allen: “Moedige gelovigen gevraagd!”



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie