Commentaar op de Lezingen van de 11e Zondag door het Jaar (Jaar B) door Pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Ezechiël 17: 22-24)

In de tijd van de Babylonische ballingschap, iets meer dan 500 jaar vóór Christus, zijn de Joodse ballingen verslagen, in armoede gedompeld, en leven als ballingen in een ver, vreemd land. Een tijd dus van grote ontmoediging. Maar de profeet Ezechiël spreekt daar Gods woord van hoop. In deze profetie gebruikt Ezechiël de symboliek van een grootse majestueuze boom, de ceder. God zal een twijgje van de top van die gigantische boom nemen en dat planten op het gebergte van Israëls hoogland, dus op de berg Sion waar het verwoeste Jeruzalem lag. Dit kleine twijgje wordt door Gods barmhartigheid zelf een grote boom, in wiens takken allerlei vogels zullen komen nestelen. Dat is een profetie die aankondigt dat allerlei volkeren der aarde, in de profetie aangeduid door die vele vogels die komen nestelen, door alles wat God met Israël zal doen, genade en nieuw leven zullen vinden. Tenslotte volgt er nog een tweede profetie: “En alle bomen van het open veld zullen erkennen dat Ik, de Heer, een sappige boom heb doen verdorren en een dorre boom tot bloei gebracht heb”. Deze tweede profetie wordt vervuld wanneer het machtige Babylonië, de “sappige boom”, een oorlog verliest tegen de Perzische legers en ten ondergaat. Kort daarop mogen de Joodse ballingen, de “dorre boom”, door een ander beleid van de Perzische koning Cyrus terugkeren naar Israël en Jeruzalem herbouwen.

Eerste lezing: Ezechiël 17: 22-24

Dit zegt de Heer God: “Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten; van de bovenste van de jonge takken zal Ik een twijgje plukken en Ik zelf zal het planter op een hoge en verheven berg, op het gebergte van Israëls hoogland zal Ik het planten. Het zal takken dragen, vrucht vormen en een prachtige ceder worden. Daaronder zullen alle vogels van allerlei gevederte nestelen; in de schaduw van zijn takken zullen ze nestelen. En alle bomen van het open veld zullen erkennen dat Ik, de Heer, een sappige boom heb doen verdorren en een dorre boom tot bloei gebracht heb; Ik, de Heer, heb het gezegd en Ik zal het doen.”

Tussenzang:  Psalm 92

Refrein: HOE HEERLIJK IS HET DE HEER TE PRIJZEN.

1. Hoe heerlijk is het de heer te prijzen,

Uw naam, Allerhoogste te loven.

Uw goedheid te melden iedere ochtend

en heel de nacht door Uw trouw.

2. De vromen schieten als palmbomen op,

als Libanon-ceders gedijend;

Zij zijn geplant bij het Huis van de Heer,

zij komen tot bloei in Gods voorhof.

3. Ook als zij reeds oud zijn dragen zij

vruchten, zij blijven sappig en fris.

Zij wijzen hoe rechtvaardig de Heer is,

Mijn Rots, in Hem is geen onrecht.

Achtergrond van de tweede lezing (2 Korintiërs 5: 6-10)

Paulus was aan het begin van hoofdstuk 4 van 2 Korintiërs begonnen terug te kijken naar de vele tegenslagen, ontberingen en vervolgingen die hij in de achterliggende jaren had moeten verwerken omwille van de verkondiging van het evangelie van Christus. Maar Paulus getuigt dat in al die moeilijke tijden, de Heer hem de kracht geschonken had om er samen met Hem doorheen te kunnen gaan. Paulus geeft daarom de moed niet op, maar houdt zijn hart gericht op de onzichtbare dingen, dus op God en Zijn Zoon Jezus Christus. Zo vindt Paulus ook rust wanneer hij nadenkt over zijn dood, wanneer de aardse woning van dit lichaam wordt neergehaald. Dan heeft God reeds in de hemel een eeuwige, niet door mensenhanden vervaardigde woning gereed. Deze overweging geeft Paulus kracht om ook te midden van moeilijke, pijnlijke of lastige omstandigheden, zijn geloof en vertrouwen te bewaren. Hij is gelijk een rank aan Christus, de ware wijnstok, en is daarom ook niet bang voor het oordeel na de dood, waarin iedere mens door God wordt geoordeeld over het goed en kwaad van zijn of haar leven.

Tweede lezing: 2 Korintiërs 5: 6-10

Broeders en zusters, daarom houden wij altijd goede moed. Wij zijn ons bewust dat wij, zolang wij thuis zijn in het lichaam, ver zijn van de Heer. Wij leven in geloof, wij zien Hem niet. Maar wij houden moed en zouden liever uit het lichaam verhuizen om onze intrek te nemen bij de Heer. Daarom is onze enige eerzucht, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem te behagen. Want allen moeten wij voor Christus’ rechterstoel verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 4: 26-34)

De evangelist Marcus noteert twee korte parabels van Jezus en plaatst ze naast elkaar. Daarmee geeft Marcus aan dat hij een belangrijke band ziet tussen de innerlijke boodschap van de twee parabels. Jezus zet ons aan het denken over hoe God werkt.

Evangelie: Marcus 4: 26-34

In die tijd zei Jezus tot de menigte: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar. Zodra de vrucht het toelaat slaat hij er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst.” En verder: “Welke vergelijking kunnen wij vinden voor het Rijk Gods en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen? Het lijkt op een mosterdzaadje. Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; maar eenmaal gezaaid schiet het op en het wordt groter dan alle tuingewassen, en het krijgt grote takken zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.” In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Hij hun zijn leer op de wijze die zij konden verstaan. Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen, maar eenmaal met zijn leerlingen alleen gaf Hij van alles uitleg.

Overweging:

Marcus houdt ons in hoofdstuk 4 twee korte parabels van Jezus voor. In de eerste parabel wil Jezus ons al direct aan het nadenken zetten. Hij beschrijft namelijk een landbouwer, maar dan wel op een uitzonderlijk passieve manier: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait: hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag”. Ondertussen, schijnbaar zonder actieve betrokkenheid of invloed van de landbouwer, kiemt het zaad en begint het te groeien. En dan voegt Jezus er extra aan toe: “maar hij weet niet hoe”. Dus de rol van de boer lijkt maar heel minimaal te zijn ten opzichte van het door hem gezaaide zaad.

Dan zegt Jezus: “Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort”. Hier zou het Nederlands misschien zelfs beter vertaald kunnen worden met: Uit zichzelf brengt de aarde vruchten voort”. Want het Griekse woord hier is “autómatos”. Van dit Griekse woord “autómatos” komt ons Nederlandse woord “automatisch”. Het Griekse “autómatos” betekent “uit zichtzelf”. Meestal wanneer in de Bijbel dit woord wordt gebruikt in de context van de landbouw, dan gaat het om groenten, gewassen, en vruchtbomen die niet door de boeren werden geplant, maar die “uit zichzelf’ opgroeiden. Dus vanuit de vrije werking van de natuur.

Dus waarom gebruikt Jezus hier dat woord “autómatos”/“uit zichzelf opgroeien en vruchten voortbrengen”, terwijl de landbouwers wel degelijk heel hard werken en actief zich met de opgroeiende gewassen bezig houden? Jezus wil zo met zijn parabel ons tot nieuwe inzichten brengen. Hij wil heel duidelijk maken, dat ongeacht wat de mens ook doet in het leven, het bij het Rijk Gods toch niet de mens is die bepaalt. Het zijn niet de wijsheid of de inspanningen, of de wilskracht en de inzichten van de mens die er werkelijk toe doen. Nee, het is God die zelf werkt zoals Hij dat meent te moeten doen. Híj zal uiteindelijk de groeikracht geven. Hij zal bepalen wat wel en wat niet tot goede wasdom zal uitgroeien. Tot het de tijd is van de oogst.

Laten we dan nu even stilstaan bij die oogst. Daarvan zegt Jezus in Zijn parabel: “Zodra de vrucht het toelaat, slaat de boer er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst”. In het Oude Testament, maar ook in het Nieuwe Testament, wordt deze metafoor van de oogsttijd vaak gebruikt voor Gods oordeel over de mensen. Kijk maar eens hoe dicht Jezus’ woorden over de sikkel en de oogst, staan bij de tekst uit de profeet Joël 4: 12-13: “De volkeren moeten zich in beweging zetten en optrekken naar het dal van Josafat. Daar zal Ik zetelen om recht te spreken over alle volkeren rondom. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp”. Dus ook hier bij de profeet Joël zien we dat diezelfde beeldspraak van een sikkel, die tijdens de oogst in het graan geslagen wordt, verwijst naar Gods oordeel over de volkeren.

Jezus geeft met deze parabel aan dat het Rijk Gods gaat over allerlei kansen tot liefde en zorgzaamheid die God steeds weer geeft, los van wat mensen allemaal doen. God werkt in alle stilte, onopgemerkt vaak, om Zijn rijk van zinvol leven, van goedheid en van innerlijke vrede, van geestelijke en menselijke groei, steeds door te laten gaan, wat er ook vaak door mensen gebeurt aan lelijke dingen. Uiteindelijk is de mens veel minder degene die bepaalt, zegt Jezus. God geeft de kracht, God geeft kansen tot goedheid en samenwerking. God zoekt mensen die met Hem willen meewerken, die op allerlei eenvoudige manieren in hun dagelijks bestaan goed doen aan anderen. Dit zal in ons gaan groeien wanneer wij steeds weer vertrouwen schenken aan God.

Jezus leert ons met deze parabel dat er eens een oordeel komt. We zullen niet altijd in dit aardse bestaan blijven leven. Eens zal God over de volkeren, over de wereld, en dus ook over elk van ons, oordelen. Wanneer je dood gaat, zal voor jou dat moment van het laatste oordeel aangebroken zijn. Dan zal de sikkel geslagen worden in het graan van jouw leven. Dan is de tijd van de oogst aangebroken: de tijd van het oordeel over wat jij aan goed en kwaad gedaan hebt in je leven. Ook Paulus verwees aan het einde van de tweede lezing naar het laatste oordeel: Want allen moeten wij voor Christus’ rechterstoel verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad”.

Daarom leert Jezus hoe belangrijk het is om God in je bestaan de plek te geven van aandacht, eerbied en luisterende bezinning. Het oordeel zal namelijk gaan over de keuzes die je maakte in je leven, over waar je in werkelijkheid je hart en je prioriteiten aan hebt gegeven in de loop der jaren. 

Jezus leert ons dat Gods oordeel barmhartig zal zijn voor allen die deel wilden zijn van wat God doet aan barmhartigheid. Maar dat laatste oordeel zal geen eeuwige vreugde en licht betekenen voor hen die steeds weer kozen voor hebzucht of onrecht, voor oneerlijkheid of bedrog, en zo steeds weer Gods Rijk afwezen. Want zoals olie en water niet met elkaar kunnen vermengen, zo zullen oneerlijkheid, onrecht, en zonde zich niet kunnen mengen met Gods zuivere goedheid, met Zijn liefde voor waarheid en mededogen. Dit is waarom Jezus ons in deze parabel herinnert aan dat laatste oordeel. Hij spoort ons krachtig aan om in het hier en nu goede keuzes te maken.

Dan plaatst Marcus gelijk daarnaast een tweede korte parabel van Jezus. Die gaat over het mosterdzaadje dat weliswaar klein was maar uitgroeide tot een grote struik, die veel rust en schaduw bracht voor allerlei vogels uit de buurt. Jezus’ Joodse publiek zal zeker wel de profetie van Ezechiël gekend hebben die we in de eerste lezing gehoord hebben. En zo spreekt Jezus ook met deze tweede parabel over de kracht waarmee God in alle stilte blijft werken om Zijn Rijk te vestigen. God heeft geheel anders gewerkt dan velen in Israël hadden verwacht. God had Zijn Zoon niet geboren doen worden in een beroemde vooraanstaande familie van rabbijnen, ook niet in het koninklijk paleis te Jeruzalem, maar in de stal van Bethlehem. Zijn Zoon was begonnen met twaalf simpele mannen, die in de maatschappij van toen totaal niet meetelden: enkele vissers, een tollenaar en nog zo enkele mannen van eenvoudige afkomst. God werkt heel anders dan hoe vele mensen denken. De wereld kijkt meestal op naar de rijken en de vooraanstaanden, en denkt veel te vaak in termen van macht, bezittingen en posities van invloed.

Maar Jezus leert ons hier, net als bij die eerste parabel, dat de mens en wat mensen doen, veel minder belangrijk is voor God dan wij meestal denken. God blijft Zijn Rijk van liefde en zorgzaamheid uitbreiden met hen die met Hem mee willen gaan. Hij begon met het mosterdzaadje van Zijn Zoon: de timmerman-rabbi met twaalf eenvoudige mannen. Na de verrijzenis stortte God de kracht van de Heilige Geest uit over de apostelen en de jonge Kerk begon te groeien. Door de eeuwen heen verspreidde de verkondiging van het evangelie zich zo naar alle delen van de wereld, onder alle volkeren.

Dus God zoekt mensen die hier deel van willen zijn. Hij zoekt mensen die zich laten raken door de kracht van Zijn goedheid en die vervolgens anderen willen ondersteunen waar ze dat kunnen. Hij zoekt mensen die graag anderen tot de liefde van Jezus brengen. God laat bijvoorbeeld Zijn rijk van vrede groeien in het kleine mosterdzaadje van de vergeving en verzoening van een familieruzie, mogelijk geworden door de inzet en het gebed van een eenvoudige gelovige mens. En precies zo brengt God veel meer goeds onder de mensen dan we soms op dat moment wisten. Bijvoorbeeld: door het kleine mosterdzaadje van een aantal gelovige ambtenaren die een ieder met respect aanspreken en zo goed mogelijk helpen, doet God weer nieuwe, positieve initiatieven groeien die hoop brengen.

Dus God werkt in stilte door, zegt Jezus. En Hij hoopt dat wij daar deel van willen zijn. Ik hoop dat wij ons laten raken door dat levende Woord van Jezus. Dat wij ons ook laten raken door de kracht van het gebed en de sacramenten. Ik hoop dat wij deel zullen zijn van het goede zaad dat God in Zijn wijsheid blijft zaaien en waaraan Hij de kiemkracht geeft. Laten wij ons inzetten voor een levendige, enthousiaste katholieke gemeenschap in Suriname: goede mensen die zout der aarde en licht der wereld willen zijn!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie